1945-1950 Nieuw historisch onderzoek
maakt officiële standpunt over ‘excessen’ Nederlandse militairen onhoudbaar
Door
14 augustus 2015
Nederlandse militairen hebben
structureel en op grote schaal extreem geweld gebruikt tegen Indonesiërs in de
periode 1945-’50, na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid,
maandag zeventig jaar geleden.
Ze gingen daarna meestal vrijuit
omdat autoriteiten de misstanden systematisch in de doofpot stopten.
Dat concludeert de
Zwitsers-Nederlandse historicus Remy Limpach na een omvangrijk onderzoek van
overheidsarchieven en persoonlijke getuigenissen, zoals dagboeken en
soldatenbrieven.
Het is voor het eerst dat een
historicus het geweld „structureel” noemt. Limpach, die volgende maand aan de
universiteit van Bern hoopt te promoveren en nu werkzaam is bij het Nederlands
Instituut voor Militaire Historie (NIMH), ondergraaft in zijn promotie-onderzoek
het officiële overheidsstandpunt dat buitensporig geweld in de jaren 1945-’50
bij wijze van uitzondering, als ‘exces’ voorkwam.
In 1969 verscheen de zogeheten
Excessennota, waarin 110 gevallen van extreem geweld worden beschreven die in
regeringsarchieven voorkomen. Dat de dekolonisatieoorlog – ook bekend als de
‘Politionele Acties’ – veel gewelddadiger was, is na vele publicaties in de
afgelopen decennia algemeen bekend. Maar de kernvraag, of het ging om
‘excessen’ dan wel structureel geweld, is nooit onderzocht. Na de Excessennota
kwam er geen parlementaire enquête en belangrijke archieven bleven gesloten.
Wraakacties
Volgens Limpach koos de regering-De
Jong destijds bewust voor de eufemistische term ‘exces’ „om te suggereren dat
geweld niet op grote schaal voorkwam” en „om gevoelige vergelijkingen met
Duitse oorlogsmisdaden te vermijden”.
Limpach concludeert echter dat het
Nederlandse leger Indonesiërs juist wel „regelmatig”, „op grote schaal” en
„buiten onmiddellijke gevechtsacties om doodde en mishandelde”. Limpach spreekt
van vermoedelijk „duizenden” gevallen. Het gaat onder meer om gevallen van
moord op ongewapende burgers als wraakactie of, om een afschrikwekkend
voorbeeld te stellen, het doodschieten van geboeide gevangenen, martelingen in
gevangenissen, verkrachting en plundering. Uit veel persoonlijke documenten
blijkt dat betrokken militairen en getuigen het Nederlandse optreden wel
degelijk vergeleken met dat van de Duitse bezetters in Nederland.
Verantwoordelijken ontliepen vaak hun
straf, omdat militaire en juridische gezagsdragers dergelijke gevallen
stelselmatig in de doofpot stopten. Volgens Limpach ontstond zo een „cultuur
van rechteloosheid”.
‘Militair
noodgeval’
Historicus Cees Fasseur, die als
Justitie-ambtenaar de Excessennota opstelde, zegt in een reactie dat de term
‘structureel geweld’ in 1969 „politiek onhaalbaar” was, al „wist iedereen dat
er geen schone oorlogen bestaan”. Hij had destijds vier maanden de tijd om de
nota te schrijven, daarom was vervolgonderzoek volgens hem essentieel. Maar de
Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedschrijving, gesteund door de
regering-De Jong, heeft daar volgens hem ten onrechte geen ernst mee gemaakt.
De historica Stef Scagliola (Erasmus
Universiteit), die als een van de eersten pleitte voor het gebruik van
persoonlijke getuigenissen van veteranen in onderzoek, zegt eveneens dat
historici tot nu toe te voorzichtig zijn geweest. „Dat Limpach nu als eerste
een duidelijke uitspraak durft te doen is daarom belangrijk.”
Grondig vervolgonderzoek had als
‘feitelijk fundament’ kunnen dienen voor nieuwe vondsten waarover de media de
laatste jaren hebben gepubliceerd. Limpachs onderzoek wordt gezien als
belangrijke bijdrage aan dat fundament.
Veel gewelddaden zijn destijds
uitgelegd als „militair noodgeval”. Of als noodzakelijke „contraterreur” tegen
Indonesisch geweld, zoals het optreden van kapitein Westerling op Zuid-Celebes
in 1949. Volgens Limpach is die term echter misleidend. Het verhult dat
Nederlandse militairen in diezelfde periode zelf ook ongewapende Indonesiërs
martelden en doodden.
De Excessennota legt de
verantwoordelijkheid vooral bij gewone soldaten. Limpach meent echter dat de
oorzaken van het geweld in de militaire structuur verankerd zaten en dat
officieren hun ondergeschikten doelbewust de vrije hand gaven.