Sunday, January 18, 2009

OORLOGSMISDADEN IN INDONESIË: De Excessennota moet opnieuw

#49/2008|05-12-2008|
Extreem geweld kwam in Indonesië in de periode 1945-1949 veel vaker voor dan de Excessennota uit 1969 suggereert. De massamoord in Rawagede is daarvan slechts één voorbeeld. Er moet nieuw onderzoek worden gedaan naar de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië.

DOOR JOERI BOOM

‘EEN VOORBEELD DAT ik me herinner was dat we belandden in een kampong waar in het midden een huisje stond. Twee van onze jongens, een korporaal en een soldaat gingen daar naar binnen, en de korporaal schoot daar zijn pistoolmitrailleur leeg. Ik ging naar binnen en ik zag daar in het schemerdonker vijftien, twintig mensen, vrouwen, kinderen en mannen. Toen ik aan het donker gewend was, zag ik daar het spuiten van slagaderlijke bloedingen, het gegil, de doodsnood en de doodskreten van die mensen daar in dat huisje. En de jongens buiten schreeuwden naar ons: “Zeg kijk alsjeblieft een beetje uit, joh, want je schiet door die muur heen ons in de flikker.”’

Dat was januari 1969. Twintig minuten lang vertelde psycholoog Joop Hueting over de oorlogsmisdaden door Nederlandse militairen in Indonesië waarvan hij meer dan twintig jaar eerder als dienstplichtig soldaat getuige was geweest. Executies, martelingen, plundering en verkrachting. Het gebeurde in de periode 1945-1949, toen zo’n tweehonderdduizend Nederlandse militairen werden ingezet om ‘de rust en orde te herstellen’ in wat Den Haag ook na de Tweede Wereldoorlog nog zag als een gekoloniseerd rijksdeel. Het Indonesische onafhankelijkheidsstreven, dat op Java begon met het uitroepen van de republiek door Soekarno op 17 augustus 1945, moest met militaire middelen de kop in worden gedrukt.

Hueting deed zijn verhaal op televisie, bij Achter het nieuws, en het sloeg in als een bom. De regering van KVP-premier Piet de Jong, die PVDA-oppositieleider Joop den Uyl tegenover zich vond, ontkwam er niet aan een onderzoek in te stellen. Het was de eerste rapportage van Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië die niet in een diepe lade verdween. Het werd een inventarisatie van ‘excessen’, want van oorlogsmisdaden wenste premier De Jong, die in de Tweede Wereldoorlog commandant van een onderzeeër was geweest, niet te spreken. Het onderzoeksrapport staat inmiddels bekend als de Excessennota, uitgegeven als een Kamerstuk met bijlagen – materiaal waartoe slechts weinig burgers destijds (vóór het internet) toegang hadden. Pas in 1995 kwam de nota in openbare bibliotheken te staan.

Hoe grondig was dit onderzoek? Gaf het een accuraat beeld van wat er mis ging en hoe dat kon gebeuren? Deze vragen doemen op nu een van de zaken die in de Excessennota vermeld worden steeds weer terugkomt: de massamoord van Rawagede.

Rawagede is slechts één van de 76 ‘geweldsexcessen’ die in de nota worden opgesomd. De grofste oorlogsmisdaden kwamen op het conto van de speciale troepen, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en de inlichtingendienst. In Rawagede waren het echter dienstplichtigen die in december 1947 zonder vorm van proces Indonesische mannen executeerden. Volgens de Indonesiërs vielen in het West-Javaanse dorp 431 doden. Nederland heeft steeds volgehouden dat het er 150 waren, voor het merendeel neergeschoten nadat zij zelf het vuur hadden geopend. Slechts ‘ongeveer twintig’ mannen zouden zijn geëxecuteerd, er werden geen wapens gevonden, aldus de Excessennota.

De zaak speelt al sinds 1947, toen de Indonesiërs de Nederlanders ten overstaan van een onderzoekscommissie van de Verenigde Naties beschuldigden van massamoord. Nederland ontkende. Toch noemde het onderzoeksteam in 1948 de Nederlandse actie in de kampong ‘opzettelijk en meedogenloos’. Nederland gaf het VN-rapport pas vrij in 1995. Dat jaar werd de zaak opgerakeld toen RTL4 een documentaire uitzond waarin nabestaanden en een overlevende aan het woord kwamen. Zij hadden het over meer dan vierhonderd doden. Het Openbaar Ministerie bekeek de zaak en kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe feiten waren. Bovendien zou er geen vervolging meer kunnen worden ingesteld tegen degenen die voor de executies verantwoordelijk waren, aangezien er in 1949 een amnestieregeling was overeengekomen tussen Nederland en Indonesië (zie kader).

Dit jaar kwam Rawagede, dat nu Bolongsari heet, opnieuw in het nieuws toen negen nabestaanden en één overlevende de Nederlandse staat aansprakelijk stelden voor de moorden. Zij verlangden excuses, erkenning van hun leed en een kleine compensatie. Vorige week liet de landsadvocaat weten dat de zaak verjaard is (zie kader).
Dat Rawagede in de Excessennota staat, komt omdat de VN zich ermee bemoeiden. In de nota staan alleen zaken die voor de krijgsraad kwamen, de publiciteit haalden of anderszins stukken opleverden in een archief. Want dat is wat de nota is, de neerslag van een archiefonderzoek. Meer niet. ‘In die nota komt niets voor van wat ik verteld heb. Van geen van de oorlogsmisdaden waarbij ik aanwezig ben geweest, is ooit een zaak gemaakt’, vertelde Hueting in 1995 in een interview in Trouw. ‘Dat was de gewone gang van zaken: niets melden, want dat willen ze daarboven niet.’
De Excessennota werd vrijwel volledig samengesteld en geschreven door Cees Fasseur. De latere hoogleraar in de geschiedenis van Zuidoost-Azië te Leiden, zowel jurist als historicus, was destijds ambtenaar bij het ministerie van Justitie. Zijn onderzoek is het enige waarin de hele periode en het gehele gebied van de militaire inzet worden bestreken. Maar het is verre van volledig. En het bevat op z’n minst één grove fout.

Tientallen jaren werd de oorlogsmisdaad in Rawagede lichter voorgesteld dan die was. Uit documenten waaruit De Groene Amsterdammer eerder citeerde (10 oktober), blijkt echter dat er veel meer executies in de kampong plaatsvonden dan de ‘ongeveer twintig’ waarvan de Excessennota spreekt. Volgens de majoor die de actie leidde, werd ‘acht à negen maal een troep van ongeveer twaalf man ter plaatse geëxecuteerd’ en later werd ten noorden van het dorp ‘nog een groepje van zeven à tien personen geëxecuteerd’. Als deze majoor de waarheid sprak, vielen door de kille liquidatieactie minimaal 103 en maximaal 118 doden. Het totale aantal slachtoffers wordt in de nota, net als in het oorlogsdagboek van de dienstplichtigeneenheid die Rawagede ‘zuiverde’, zoals dat destijds heette, op 150 gesteld. De overige slachtoffers zouden gevallen kunnen zijn door Nederlands mortiervuur en de machinegeweren waarmee het dorp werd bestookt. Daarover geeft het document geen uitsluitsel.

Waarom schreef Cees Fasseur ‘ongeveer twintig’ mannen in de Excessennota? In de documenten die De Groene Amsterdammer inzag, staan geen aanwijzingen voor dat aantal. De historicus Harm Scholtens wijdde zijn doctoraalscriptie aan de massamoord en is de ontdekker van het document waaruit deze krant citeerde. Hij spitte alle relevante archieven door en vond evenmin het getal twintig. Aanvankelijk gaven de Nederlanders tegenover de onderzoekers van de Verenigde Naties toe dat slechts vier mannen waren geëxecuteerd. Het document waaruit het grote aantal executies valt af te leiden, is volgens Scholtens de smoking gun voor een oorlogsmisdaad, want in april 1947 werd de Nederlandse troepen verkondigd dat opstandelingen ‘de facto als krijgsgevangenen’ beschouwd dienden te worden.

Het is inmiddels bijna veertig jaar geleden. Cees Fasseur weet niet zeker of hij het document waarin van de executies gewag werd gemaakt, heeft gezien. De citaten over de liquidaties in Rawagede kan hij zich niet herinneren: ‘Misschien heb ik mij vergist bij het overschrijven. We moesten erg snel werken.’ Een opzettelijke lagere weergave van het aantal geliquideerden was volgens de historicus niet aan de orde. ‘Ik kon helemaal mijn eigen gang gaan en hoefde aan niemand verantwoording af te leggen. Er was in 1969 geen enkele reden om getallen te veranderen. Er werd geen druk op mij uitgeoefend om zoiets te doen’, zegt Fasseur.

De onderzoekers kregen maar vier maanden de tijd, want de premier wilde zo snel mogelijk verlost zijn van wat intussen ‘de Indische kwestie’ was gaan heten. Toen de commissie aan het werk toog, bleek dat er nog een moeilijkheid was: Cees Fasseur was de enige historicus. Niemand had enig benul van bronnenonderzoek. ‘Er zaten naast mij acht oudere ambtenaren in de commissie. Die vonden het allemaal maar onzin. Het werk kwam voor het overgrote deel op mij neer.’

Fasseur verrichtte titanenarbeid. Binnen vier maanden ordende hij het relevante archiefmateriaal dat in grote bundels in de kelders van het oude ministerie van Koloniën lag. Daaruit selecteerde hij de excessen (zelf spreekt hij liever van oorlogsmisdaden) die hij in de nota wilde vermelden: ‘Er waren geen duidelijke criteria waaraan een oorlogsmisdaad moest voldoen. Ik bepaalde zelf wat in de nota werd opgenomen. Het was een tamelijk geïmproviseerde werkwijze. De haast was zo groot dat ik in de drukproeven nog gevallen heb moeten toevoegen.’

Hoeveel bloedbaden zijn buiten het onderzoek gebleven? Fasseur weet het niet: ‘Er is nog veel meer. Ik las patrouillerapporten waarin meldingen stonden over boeren die men van afstand neerschoot, omdat ze werden aangezien voor strijders. Vaak gingen de militairen na zo’n actie niet eens kijken wat ze hadden aangericht.’

De onvolledige, in de haast geschreven Excessennota werd door het parlement voor kennisgeving aangenomen. ‘De Regering betreurt dat zich excessen hebben voorgedaan, maar zij handhaaft haar opvatting, dat de krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct gedragen heeft. De verzamelde gegevens bevestigen, dat van systematische wreedheid geen sprake is geweest’, schreef premier De Jong in zijn begeleidende brief. Een voorbehoud werd gemaakt voor de Zuid-Celebes-affaire en de inlichtingendienst. Maar er werden geen nieuwe onderzoeken geopend en het voorstel van Den Uyl om een parlementaire enquête te houden – toen nog een zeldzaamheid – werd weggestemd.

‘Het was duidelijk dat onderzocht moest worden wat in Indonesië gebeurd was’, zegt oud-premier Piet de Jong (93). ‘We kozen voor archiefonderzoek omdat dat het beste was. Ik word al een dagje ouder en ik merk het zelf, het geheugen is volstrekt onbetrouwbaar. Maar archieven, die liegen niet. We lieten het uitvoeren door betrouwbare en capabele mensen.’

De ervaring van Fasseur toont echter dat zijn medeonderzoekers allerminst capabel waren. Bovendien hadden allen een Indische achtergrond, waardoor de kans dat ze gekleurd naar de zaken keken groot was. Wilde de regering haar straatje schoonvegen? Piet de Jong: ‘We hadden niets te verbergen. Er zijn daar vreselijke dingen gebeurd, maar generaal Spoor liet ook mensen vervolgen die het fout hadden gedaan.’

Simon Spoor, de ‘legercommandant’ en opperbevelhebber van de Nederlandse troepen in Indonesië, had de uitwassen van de guerrillaoorlog echter al snel niet meer onder controle. Herhaaldelijk liet hij dagorders uitvaardigen waarin hij ‘misdragingen’ verbood. Spoors laatste communiqués van die strekking tonen zijn frustratie: ‘Wanneer ondercommandanten en manschappen niet kunnen begrijpen dat wreedheden en verkrachtingen, diefstal en plundering een militair onwaardig zijn (...), dan zal ik dit met disciplinaire middelen erin moeten stampen.’ Spoor besloot de majoor die verantwoordelijk was voor het bloedbad van Rawagede niet te laten vervolgen, en hij was degene die uitdrukkelijk adviseerde tegen vervolging van kapitein Raymond Westerling, wiens speciale troepen in Zuid-Celebes (het huidige Sulawesi) duizenden standrechtelijke executies pleegden.

Een jaar na de Excessennota publiceerden de sociologen J.A.A. van Doorn (de latere columnist) en W.J. Hendrix hun eigen studie, getiteld Het Nederlands-Indonesisch conflict: Ontsporing van geweld. Beiden hadden gediend op West-Java, als dienstplichtigen. Ze hadden ter plaatse materiaal verzameld over tachtig zaken van excessief geweld, om die in Nederland te bestuderen. Ze vergaten hun project, totdat zij Hueting bij Achter het nieuws zijn verhaal zagen vertellen. Ze meenden dat extreem geweld veel vaker voorkwam dan de Excessennota suggereerde en niet in de vorm van losse incidenten, maar als deel van een systeem van contraterreur dat de terreur van de opstandelingen – Nederlandse militairen werden vaak teruggevonden met afgehakte ledematen en de afgesneden penis in de mond – het hoofd moest bieden. Van Doorn noemde de Excessennota ‘een beschamend document’.

‘Rawagede was een doordachte massamoord’, zegt Stef Scagliola. ‘Het was geen paniekreactie. Het duurt even hoor, voordat je bijna 120 man hebt doodgeschoten.’ In 2002 publiceerde zij haar historische dissertatie Last van de oorlog, waarin zij de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en de verwerking ervan onderzoekt. Scagliola is van Italiaanse afkomst, werd in Engeland geboren en woont sinds haar tiende in Nederland. Ze is niet bang om harde conclusies te trekken. In haar boek behandelt ze de geweldsexcessen niet als een morele kwestie, maar als uitwassen van economische en psychosociale factoren. ‘Dat is veel effectiever’, zegt ze.
Wat haar stoort aan de Excessennota is dat het systeem achter de oorlogsmisdaden wordt toegedekt. ‘De politici wisten maar al te goed dat zij verantwoordelijk waren. Zij leverden de context voor het plegen van de Nederlandse oorlogsmisdaden. De politiek gaf de krijgsmacht opdrachten, maar niet de middelen om die te kunnen uitvoeren. De opvang van gevangenen was niet goed geregeld, de regels voor ondervragingen waren te ruim. En er waren domweg niet voldoende troepen om veroverde gebieden te zuiveren op een manier die de burgerbevolking ontzag. Allemaal factoren die oorlogsmisdaden in de hand werkten.’ Volgens haar is in 1969 het onderzoek naar de excessen ‘bewust afgedicht door de politiek’ tot een onschadelijk archiefonderzoek. ‘Dezelfde mensen die de macht hadden en de oorlogsmisdaden zouden moeten veroordelen, waren degenen die tot de oorlog hadden besloten.’

Het afdichten lukte, want er misten factoren die de Nederlandse oorlogsmisdaden de dramatiek en de impact gaven van My Lai. Bij dat bloedbad, dat een icoon werd voor de zinloosheid van de Vietnam-oorlog, werden 504 dorpelingen, voornamelijk vrouwen en kinderen, vermoord door een Amerikaanse eenheid. Een defensiefotograaf fotografeerde de massamoord. Ook in Rawagede werden kinderen geëxecuteerd. In de RTL-documentaire vertelden de dorpelingen dat mannen van vijftien tot zestig jaar tegen de muur werden gezet. Maar er waren destijds geen schokkende beelden en er waren geen protesten van slachtoffers. De veteranen trokken evenmin aan de bel. Zij hadden zich nog niet breed georganiseerd en de meeste hielden liever hun mond. Hueting, die overigens in 1995 toegaf wel eens een kampong in brand te hebben gestoken en twee gewonde Indonesiërs te hebben gedood, was een uitzondering.
Ook Indonesië hield zich stil. ‘De Indonesische regering heeft nooit werk gemaakt van de Nederlandse oorlogsmisdaden om te voorkomen dat de eigen misdaden bekend werden’, zegt Scagliola. De vrijheidsstrijders terroriseerden de eigen bevolking om te voorkomen dat ze met de Nederlanders zou samenwerken. Het aantal slachtoffers van de Indonesische terreur loopt waarschijnlijk in de tienduizenden.

En zo bleven zelfs de ongehoorde misdaden van Westerling en zijn ondercommandanten in Zuid-Celebes onbestraft. Volgens Nederlandse opgave werden daar 3114 mensen geëxecuteerd. Dat zijn vijf My Lai’s en twintig Rawagede’s.

De tijden zijn echter veranderd. Zonder tussenkomst van de Indonesische regering hebben dorpelingen uit Rawagede de weg naar de Nederlandse rechter gevonden. En in Den Haag is een nieuwe generatie aan de macht. Is het niet eens tijd voor nieuw, grondig onderzoek naar de Nederlandse oorlogsmisdaden en hun context, te beginnen in Rawagede? Daar lopen de cijfers zeer uiteen. De 150 doden, waarvan zo’n 120 door executie, uit Neder–landse documenten lijken realistisch. Maar waar komen de 431 doden van de Indonesiërs vandaan? Zitten daar slachtoffers bij van andere Nederlandse acties in het gebied? Zijn het boeren die werden omgebracht door Indonesische strijders? En waarom telt de begraafplaats in het dorp maar 181 slachtoffers? Zonder waarheidsvinding kan Nederland noch Indonesië deze beschamende episode fatsoenlijk afsluiten.

De behoefte aan nieuw onderzoek is des te groter nu blijkt hoe gammel de Excessennota is, en hoe gemakzuchtig de Nederlandse overheid. Drie weken geleden nog meldde het ministerie van Buitenlandse Zaken vast te houden aan de aantoonbaar onjuiste Rawagede-versie in de Excessennota, ondanks de exacte melding door De Groene Amsterdammer van de openbare vindplaats van het smoking gun-document. Waarom is de massamoord in Srebrenica, die niet door Nederlanders werd gepleegd, een jaren durend, uiterst grondig NIOD-onderzoek waard, resulterend in een rapport van vijfduizend pagina’s, terwijl aan de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië slechts vier maanden en 260 pagina’s, inclusief bijlagen, werden besteed?
Cees Fasseur: ‘Als je echt wilt weten hoe het zat met de Nederlandse oorlogsmisdaden moet het onderzoek opnieuw. Langduriger, met veel meer historici en onder veel betere begeleiding.’ Onderzoek ter plaatse acht hij echter bijzonder moeilijk. Liever nog zou hij ontwikkelingsprojecten starten voor Rawagede, Zuid-Celebes en andere dorpen die in de Excessennota worden vermeld: ‘Geef die personen in ijzersterke euro’s een “Wiedergutmachung”. De vraag hoe het geweld kon plaatsvinden, kan dan afzonderlijk worden onderzocht.’

SP-Tweede-Kamerlid Harry van Bommel: ‘Het begint met toegeven dat de misdaad groter was dan destijds aan het parlement is gemeld. Rawagede moet worden onderzocht. Ik denk dat er vrij eenvoudig forensisch onderzoek gedaan kan worden. Tegenwoordig kun je met DNA-materiaal zo’n beetje terug tot het Pleistoceen.’ De SP wil zonder meer erkenning en compensatie van het toegebrachte leed. ‘Maar de basale vraag betreft onze eigen geschiedenis. Zijn wij bereid die te kennen en te accepteren?’
Joël Voordewind, Tweede-Kamerlid voor de ChristenUnie: ‘Ik sta niet afwijzend tegenover een nieuw onderzoek, al vraag ik mij af wat voor doos van Pandora je ermee opentrekt. Het is wel erg opvallend dat jullie archiefonderzoek andere cijfers oplevert dan de regering hanteert.’

De PVDA zette in op het NIOD-onderzoek Van Indië tot Indonesië, een breed sociaal-economisch onderzoek gericht op de naoorlogse periode dat de militaire acties echter buiten beschouwing laat. Harm Evert Waalkens, Tweede-Kamerlid voor de PVDA: ‘Het was niet bedoeld als afleidingsmanoeuvre.’ Verkeert de PVDA in een spagaat, omdat bewindslieden als Willem Drees medeverantwoordelijk waren voor het sturen van militairen naar de Oost? ‘Nee’, zegt Waalkens, en hij sluit zich aan bij de woorden van minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot in 2005: ‘Nederland stond als het ware aan de verkeerde kant van de geschiedenis.’ Waalkens: ‘We zijn niet bang voor nieuw onderzoek. Dit boek gaat nooit dicht. We zijn bezig een nieuw hoofdstuk te schrijven.’

Het zou zomaar kunnen. De grootste oppositiepartij en twee regeringspartijen lijken vóór. Als ook GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren meedoen, is er een Kamermeerderheid voor nieuw onderzoek naar de Nederlands-Indonesische oorlog en de wreedheden die daaruit voortvloeiden.

....................................................................................................................
‘POLITIONELE ACTIES’
(1945 – 1949)
Nog altijd noemt Nederland de dekolonisatieoorlog in Indonesië ‘de politionele acties’: een koloniale term voor het neerslaan van opstanden. ‘Nederlands-Indonesische oorlog’ is een eerlijkere term.
Soekarno riep op 17 augustus 1945 een onafhankelijke republiek uit. Nederland meende niet zonder de koloniale baten te kunnen en stuurde troepen ‘om de rust en orde te herstellen’. Uiteindelijk dienden tussen 1945 en 1949 tweehonderdduizend militairen in de Oost, merendeels dienstplichtigen. Duizenden weigerden dienst en kregen drie jaar gevangenisstraf.

Nederland verloor de oorlog, ondanks twee succesvolle militaire operaties (de eigenlijke politionele acties) in juli 1947 en december 1948, die veroordeeld werden door de internationale gemeenschap. Vóór, tijdens en na de acties woedde een felle guerrilla.

Bijna zesduizend Nederlandse militairen stierven, van wie ongeveer de helft door gevechtshandelingen. Aan Indonesische kant sneuvelden honderdduizend strijders. Schattingen over burgerdoden variëren van vijfentwintig- tot honderdduizend. De meeste slachtoffers vielen tijdens de guerrilla, waarbij over en weer wreedheden werden begaan, ook tegen de bevolking. Op het Indië-monument in Roermond, waar de Nederlandse gesneuvelden worden herdacht, staat een passende tekst. ‘Palmam qui meruit ferat’: Ere wie ere toekomt.

....................................................................................................................
AMNESTIE
Eind 1949 kwamen Indonesië en Nederland een amnestie overeen voor misdrijven die een uitvloeisel waren van het zojuist beëindigde conflict. In 1995 was daarom volgens minister van Justitie Winnie Sorgdrager vervolging in de zaak-Rawagede niet meer mogelijk.
In het internationaal strafrecht wordt amnestie echter niet zonder meer aanvaard. Willem van Genugten, hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit van Tilburg: ‘Sommige Zuid-Amerikaanse leiders gaven zichzelf met een pennenstreek amnestie of lieten dat doen door nieuwe coalities waarvan zij deel uitmaakten.’ Tegenwoordig geldt: als de amnestie wordt uitgevaardigd door belanghebbenden en de nabestaanden niet worden gehoord, dan is zij verdacht. ‘Alleen nabestaanden kunnen vergiffenis schenken, zoals bij de Zuid-Afrikaanse Verzoeningscommissie’, zegt Van Genugten. Hiervan is geen sprake in de Nederlands-Indonesische amnestie.

VERJARING
Volgens de landsadvocaat zijn de misdaden in Rawagede verjaard. ‘Een kwetsbare redenering’, zegt Willem van Genugten. Het betreft namelijk oorlogsmisdaden, ook al is er geen oorlogsverklaring uitgegaan. In april 1947 bepaalde Nederland dat opstandelingen ‘de facto krijgsgevangenen’ waren. Daardoor waren onder meer de bepalingen van de Conventie van Genève uit 1929 van toepassing, waarin krijgsgevangenen bescherming genoten. Van Genugten: ‘Bij oorlogsmisdrijven van dit niveau is de regel dat zij niet verjaren.’ © JOERI BOOM / De Groene Amsterdammer

Bron: http://www.groene.nl/2008/49/OORLOGSMISDADEN_IN_INDONESIEuml%3B

Monday, January 12, 2009

Holland's Black Page

By: Dheera Sujan

On August 17th 1945, just as the brutal war in the Pacific was coming to an end, Sukarno, the nationalist leader of the East Indies, declared his country's independence and severed the connections of four centuries of Dutch rule.
The Dutch had ruled Indonesia since the 16th century when the powerful East India Company controlled almost all the trade of the East. Generations of Dutch planter and mining families lived lives of luxury and oversaw the transfer of a wealth of natural resources to the Netherlands. Tea, coffee, spices, textiles, petroleum and minerals were just some of the bounty that the Netherlands drew off from its Asian colony. With the Japanese surrender, Sukarno seized his chance and declared the days of Dutch dominance over.

Harsh response
The Dutch government responded by sending troops to the Indies in what would become known as "the Police Actions". The words "colonial war" were avoided because the Dutch refused to acknowledge that it was a conflict between two states, regarding it as an internal problem. There were two major Police Actions spread over a three year period during which 120,000 young Dutch men were sent on a mission to bring "order and peace" to the Indies. What actually happened under that mandate would come out only decades later, and would haunt the conscience of the Netherlands for years to come.

Gus Blok was conscripted into the army and shipped off to a land unlike anything he'd ever seen before. He's a big man, with a handshake that can pulverize those of less hearty individuals. "We were there, admiring the beautiful nature, the beautiful women, but we were not thinking about morality . . . that happened when we were back." And then this big man dissolves in floods of tears. It soon becomes clear that any discussion of his time in Indonesia pulls him out to an emotional ledge. He sips water with trembling hands, his voice breaking often or slipping into a horrified whisper as he talks of the things he saw and did while he was there. "I didn't shoot them, but I tortured them and I beat them up. I put them in the sun till they fell down. I was never told to do it -- you just grow into it. Isn't it terrible? They didn't tell me to torture people, that was my own doing. I wanted to do my job well."

Modern resonance

Such stories have a particular resonance today with the scandals of the abuse of Iraqi prisoners in American custody. But while the Iraq tortures were made public almost immediately, men such as Gus Blok have lived with their deeds for more than 50 years. Initially when the Dutch soldiers returned home, they couldn't speak of their actions to anyone.

"People in Holland would have been very shocked [if we had revealed] what happened over there," says another former veteran, Maarten Schaafsma. He was 19 and idealistic when he volunteered for action in Indonesia. He went in search of adventure but ended up doing and seeing things that have tormented him in the years since. He says that when he and his comrades came back, their priority was to work to rebuild their country and its war-shattered economy "so we put it away in our thoughts, our time in Indonesia -- but you can't put it away. I do think of that time every day."

The Dutch were finally forced by the US-led international community to the negotiating table and had to concede Indonesian independence. Stef Scagliola has extensively researched the Police Actions. According to her, unlike the war against the Nazis, the conflict in Indonesia "brought no elements of heroism and pride. This was a lost war; a lot of people thought it as a senseless war, so the best way was to be silent about it."

And that silence lasted for a good two decades. Until a former conscript called Joop Hueting went on a national current affairs programme and told his story. "They beat a freedom fighter to pieces . . . they bound his ankles and hung him head-down and let his head beat on the tiles of the cement floor until blood came out of his mouth, his nose, his ears."

Out of the bag
It was a story that was all too familiar to the veterans of the Police Actions, but its effect on mainstream society in the Netherlands was explosive. Finally the long blackout on truth was ended. While some veterans condemned Hueting's testimony and even threatened his life for speaking out, for many others the dam had been broken. Stories of guilt and shame began to leak into the public forum. However, while many soldiers agreed that the Police Actions had been a brutal war of colonialization, and apologized for their role in it, there were others who denied any wrongdoing. They angrily defended their actions, saying they were following orders and fighting for their country.

Even as recently as the 80s when historian Lou de Jong wrote about this period in Dutch history using the words "misdaaden" and "misdrijven" -- war crimes and wrong doings - there was such a public outcry that he was forced to replace them with the officially sanctioned term "excessen" (excesses). According to military historian Dr Petra Groen, the term "war crime" is too connected to the acts of the Nazis and therefore too emotionally loaded to use in the context of the Dutch in Indonesia. "After the interview of Joop Hueting, there was a parliamentary inquiry into Dutch war crimes in Indonesia, and they concluded -- and that's the official army point of view till now --that there were war crimes committed by ordinary soldiers, but they were incidents, there was no structural excessive violence."

No apology
Since then, Indonesia has continued to be the blind spot of a nation that has a reputation for being blunt and straight speaking. The Netherlands has never issued an official apology to Indonesia for the violence. However on an individual level, there has been an effort at atonement. Gus Blok has gone back to Indonesia to visit the place where he was stationed and made a public apology to the assembled villagers. He breaks down as he talks of their applause after his speech. Maarten Schaafsma gathered the signatures of other veterans and officially offered them to the Indonesian Embassy. However according to Joop Hueting, the government itself should have been more forthcoming about its past war guilt. Many believe -- and this is a belief shared by Mr Hueting - that an ideal opportunity would have been the official visit of Queen Beatrix to Indonesia on the 50th anniversary of the country's independence. The visit was the topic of a heated public debate for months beforehand and finally it was decided that the Queen wouldn't attend the ceremonies on the day itself, but would make an appearance a few days after the event. That gesture and her carefully worded speech made it quite clear that no official apology would be forthcoming.

Joop Hueting is still almost apoplectic when he recalls the event nine years ago. "I wrote [to the newspapers] that we should give a big present to show our sorrow and regret to the Indonesian people -- give 'The Nightwatch', give a Rembrandt or a Van Gogh." In fact the Queen presented the Indonesian people with a Friesian cow. "A cow," splutters Mr Hueting. "Very rude. That's part of the Dutch soul, this rudeness."

As the shameful pictures from Abu Ghraib emerge, the stories of these old veterans are even more poignant. And one can't help wondering about the young men and women who have been involved in these acts in Iraq, whether they were backed by higher authorities or not. Will they also, decades from now, sit in their armchairs and try to tell a story that still weighs heavy on their hearts? Will their final image also be that of a group of old people, alone with their shame and their grief?

Source: http://war_forgiveness.soundprint.org/HollandEssay.php

*******

WAR AND FORGIVENESS
a collaboration from soundprint, wnyc and radio netherlands.

Memorial Day is a day of remembrance of wars won and lost. Often, we think of the battles and the victories. At times, we consider the inevitable war crimes: the massacres, rapes and other atrocities. Rarely do we consider the perspectives of those who are responsible as well as those who are injured. In a special hour long documentary, War and Forgiveness, we present two sides of the equation: the victims and the perpetrators of wartime atrocities. WNYC, RADIO NETHERLANDS, and SOUNDPRINT have collaborated on a two part program that looks at women in Korea who were commandeered to have sex with Japanese soldiers during World War II and Dutch soldiers who carried out a torture campaign in Indonesia. As different as their stories are, they reach the same conclusion: the need for a moral apology from the government.

In part one, The Korean Sharing House, Producer Judith Kampfner from WNYC follows seven women aged between 75 and 85 who live together in a communal house outside Seoul, South Korea. These Korean Comfort Women, the name given by the Japanese to women forced into sexual slavery during WWII, have never received an apology from the Japanese government. In pursuit of their goal, they travel weekly to protest outside the Japanese embassy in Seoul. They talk about how they were taken by force as young girls to outposts of the Japanese empire. How they were raped 40-50 times a day. How they were tortured and electrocuted. How they had to keep their secrets and how they had to live in shame. And yet through their songs and sharing, they have managed to find a measure of peace.

In part two, Holland's Black Page, Producer Dheera Sujan from RADIO NETHERLANDS, traces the stories of four former soldiers who tortured and killed Indonesian prisoners. Now in their seventies, they remember the details of quieting an open rebellion in the late 1940's. They remember the electrocutions, the torture and the killing. They also remember how they had to live in shame with the secrets. They call for the Dutch government to accept some measure of responsibility for what they say they were ordered to do. Their solace lies in being able to publicly discuss the events.

In these two evocative, oftentimes emotional documentaries, ordinary people who found themselves as either victims or perpetrators tell their stories. Apologies may never come, and then, neither may forgiveness.

Source: http://war_forgiveness.soundprint.org/index.php

DUTCH WAR CRIMES


WHAT ABOUT DUTCH WARCRIMES?

What about Dutch warcrimes? Mr. Kneepkens, who lectures law of war at the Erasmus University at Rotterdam, suggests a tribunal should be installed which at last will evaluate Dutch military behaviour in the Indonesian de-colonization process. This tribunal should consist of prominent scholars of international law.

Mr Kneepkens responds and refers to the installation in The Hague of the tribunal on warcrimes in former Yugoslavia this month, in an article in the daily Trouw of 11-12-93.

Even after forty years since the war between the Dutch & the Indonesian, Dutch military behaviour still gives fuel to heated political debate. Recently the author Graa Boomsma got prosecuted because he qualified certain Dutch military actions to be similar to the methods which were used by the German SS.

Furthermore this year a visa has been denied to the director of the Indonesian Institute for human rights, Dutch-born Mr. Princen, who defected to the Indonesian side, now more then 3 decades ago.

Mr. Kneepkens also sketches a likely outcome of such a tribunal. He assumes that there will be a distinction between two kinds of warcrimes: at the one hand excesses committed by individual military who ran amok in revenging atrocities done by the other side. At the other, systematically deployed warcrimes. Kneepkens concentrates on sytematically perpetrated warcrimes in the former Dutch Indies, in particular those carried out by commander Westerling.

Westerling was the commander of the Depot Speciale Troepen, an especially trained unit. At a particular kampong on Southern Celebes, Westerling ordered the killing of 364 randomly chosen civilians in revenge of the death of some of his soldiers. This was part of the methods Westerling used.

Kneepkens states the atrocities commander Westerling committed to be similar to massacres caused by the German SS in World War II; in the Czech village Lidice, the French village Oradou-sur-Glanes and the Dutch village Putten.

Near Putten an assault had been launced on SS headman Rauter. In revenge Rauter ordered the slaughter of the population of Putten. After World War II Rauter stood his trial before the Dutch court. In reply to Rauters appeal for clemency, based on special circumstances, the Dutch court stated: when an occupation can't last except by committing warcrimes, the occupier has no legal option but to retreat.

According to the principle of equality before the law, Kneepkens concludes that Westerling too had no lawful option but to retreat. Instead, Westerling maintained the occupation by terror. Nevertheless Westerling, his inferiors nor his superiors were ever brought to trial.

The tribunal Kneepkens is pleading for should not be a punative one like Neurenberg. Most of the main suspects are dead anyway. The verdict should lead to a declaratoir and establishing judgement about Dutch military behaviour. Dutch society needs this rather than the prosecution of an author writing about Dutch warcrimes.



===================================================
nrc.nl>archief
Dutch war crimes: No statute of limitations on Dutch past in Indonesia

Published: 26 November 2008 13:03 | Changed: 3 December 2008 14:10

EDITORIAL


The Netherlands wants to be at the heart of worldwide justice. This is one of the reasons The Hague is home to the International Criminal Court. But Holland has trouble facing up to the consequences of some of its own past actions.

On Monday, the Dutch government rejected a claim for compensation filed by a survivor and relatives of a massacre by Dutch soldiers in the Indonesian village of Rawagede in 1947 during which 431 men were summarily shot dead.

The Dutch government acknowledged in 1969 that a mass execution, essentially a war crime, took place at Rawagede during Indonesia’s struggle for independence.
In admission came following revelations on a current affairs television programme by a former Dutch soldier on the scale of the atrocities perpetrated by the Dutch army in its former colony. In a subsequent report, the number of casualties was put at 150.

Deep regret
The attorney general representing the state in the compensation case does not deny that the massacred took place, quite the opposite. The state, he says in an official statement, “deeply regrets” the events at Rawagede.

The statement is in line with the government’s position in 2005 when the foreign minister of the time, Ben Bot, went to Jakarta for the celebration of Indonesia’s sixty years of independence. During his visit, the minister expressed the government’s “political and moral regret” and said that by opposing Indonesia’s battle for independence, the Netherlands had put itself “on the wrong side of history, as it were”. A brilliant analysis.

The rejection of the compensation claim then, is largely a matter of legality. A full recognition of a crime can have substantial material consequences, and the Dutch government is not exempt from this. In total, some 150,000 Indonesians and 5,000 Dutchmen were killed during the offensives carried out by the Dutch against Indonesian nationalists between 1946 and 1949.

The attorney general is said to want further negotiations which might be a sign the government wants to make a settlement. There is something to be said for this. Personal injury lawyers are not historians. In the same way, history cannot be re-written merely through legal claims.

This applies to the Rawagede case, which saw the Indonesian relatives file their claim against the state only after the Dutch media turned its attention to the case last year and questions were asked in parliament.

Moral justice

But there is something not quite right about the attorney general’s statement. There is no statute of limitations on war crimes. The international community, including the Netherlands, have made a point of abolishing it over the last decades.

It does not matter that the military campaigns in Indonesia was not officially a war, in reality this is exactly what it was. And the fact that Indonesia itself, struggling to come to terms with its own violent post-colonial history, has chosen not to make a big issue out of Rawagede, is not an argument either.

Money cannot not undo past wrongs. But paying compensation would be a just settlement that would at least deliver moral justice to both victims and perpetrators on both sides of the war. There is no statute of limitations on history.

Source: 

Rawagede is Nederlandse ereschuld, en er zijn er meer

Trouw, Podium, woensdag 26 november 2008

Cees Fasseur emeritus-hoogleraar in de geschiedenis van Indonesië (Leiden)

Nederland heeft ook zestig jaar na dato iets goed te maken in zijn vroegere kolonie, het huidige Indonesië. Dat geldt voor Rawagede, maar ook voor andere excessen.

Rawagede. Het is de naam van een onooglijk plaatsje in West-Java. ’Drassige grond’, moerasgebied, is de letterlijke vertaling en dat zegt al veel over de lokale gesteldheid, het is een arme streek. In het verbitterde dekolonisatieconflict tussen Nederland en Indonesië, dat geen oorlog mocht heten, werd daar op 9 december 1947 een bloedbad aangericht door Nederlandse militairen.

Gevangenen, verdacht van gewapend verzet tegen het Nederlandse gezag, werden zonder vorm van proces doodgeschoten. Aan Nederlandse zijde vielen bij de ’zuivering’ geen doden of gewonden. Wapens werden niet aangetroffen. De cijfers over de aantallen slachtoffers lopen, zoals in zulke gevallen gebruikelijk, uiteen. Volgens de huidige bevolking waren het er 431, jongens en mannen. De toenmalige Nederlandse autoriteiten hielden het op een derde van dat aantal, circa 150. Internationale waarnemers die begin 1948 ter plekke een onderzoek instelden, noemden de Nederlandse actie ’deliberate and ruthless’, weloverwogen en meedogenloos.

Tientallen, ja vele tientallen van dergelijke gebeurtenissen hebben zich in Indonesië voorgedaan toen in de jaren 1945-1949 daar een vuile guerrilla-oorlog woedde. De bekendste werd Westerlings actie in Zuid-Celebes eind 1946 en begin ’47. Daar vielen aan Indonesische zijde zo’n vierduizend slachtoffers (volgens de Indonesiërs het tienvoud daarvan, maar zij maakten al in 1947 de zaak aanhangig bij de Verenigde Naties en dat leidt altijd tot een cijferinflatie). Die voorvallen staan beschreven in de Excessennota die in 1969 door de Nederlandse regering werd uitgebracht. De Excessennota maakte geen aanspraak op volledigheid. Het materiaal moest in enkele maanden uit de toen nog verspreide en niet-geïnventariseerde Indische archieven worden opgediept en was bij lange na niet volledig. Ik kan het weten, want ik was destijds secretaris van de interdepartementale commissie die de nota voorbereidde.

Minister-president De Jong kwam in een begeleidende brief van 3 juni 1969 tot de conclusie dat van ’systematische wreedheid’ aan Nederlandse zijde geen sprake was geweest. De krijgsmacht zou zich als geheel ’correct’ hebben gedragen. Alleen in het geval Zuid-Celebes werd een voorbehoud gemaakt. Hij kwam gemakkelijk met deze conclusie weg. Geen enkele politieke partij wilde de zaak op de spits drijven. Bovendien richtte alle aandacht zich in juni 1969 op een andere voormalige kolonie, Curaçao, die bij een uit de hand gelopen demonstratie in brand was gestoken en brandde als een Javaanse kampong. Nederlandse mariniers moesten er ’rust en orde’ herstellen.

Deze zwarte bladzijden uit de geschiedenis zijn nu nagenoeg vergeten. Op één na: Rawagede. Al in 1995, het jaar waarin de koningin Indonesië bezocht, werd aan deze zaak in de media aandacht besteed. Het initiatief ging toen uit van enkele Nederlandse Indië-veteranen. Dit keer zijn het de nabestaanden van de slachtoffers, ondersteund door een Indonesisch actiecomité dat door Nederlandse advocaten wordt bijgestaan.

Volgens de landsadvocaat is de zaak verjaard, zodat een civiele vordering geen kans van slagen biedt. Het zal wel. De landsadvocaat biedt echter aan in overleg te treden met de nabestaanden om beter op de hoogte te komen van hun individuele omstandigheden. Dat lijkt te duiden op een mogelijk, onverplicht, aanbod om iets aan hun materiële levensomstandigheden te doen, dus op een vorm van compensatie.
Een dergelijke stap moet worden toegejuicht. Nederland heeft ook zestig jaar na dato iets goed te maken in zijn vroegere kolonie. De weinige nog levende directe nabestaanden zouden met in onze ogen kleine sommen – maar in Indonesische valuta zijn dat enorme bedragen! – al geholpen zijn. Zoals honderd jaar geleden de gedachte van een Nederlandse ’ereschuld’ de grondslag vormde van een nieuwe koloniale politiek –de ’ethische’ politiek, gericht niet langer op uitbuiting maar op verheffing van de bevolking– zo heeft Nederland nu opnieuw een morele verplichting die moet worden ingelost.

Maar Rawagede mag geen uitzondering blijven. De landsadvocaat haalde de Excessennota aan. Laat hij dan ook kijken naar al die andere trieste zaken die erin beschreven staan. Ook in die gevallen leeft er nog familie van de slachtoffers. Waarom zouden zij niet worden gecompenseerd? Bij de miljarden die nu moeiteloos aan de banken en het Nederlandse bedrijfsleven door minister Bos ter beschikking worden gesteld, zinken de bedragen waarom het gaat – hooguit enkele miljoenen euro’s – in het niet.
En er is nog iets. Dat is eerherstel, desnoods postuum, voor de drie mariniers die op 11 augustus 1947 weigerden een kampong in Pakisadji (Oost-Java) in brand te steken. Zij wilden zich niet schuldig maken aan ’Duitse’ represailles. Zij kregen lange gevangenisstraffen, niet omdat zij wreedheden hadden begaan, maar voor het niet-opvolgen van een dienstbevel. Ook dat voorval staat in de Excessennota beschreven.

Copyright: Fasseur, Cees