#49/2008|05-12-2008|
Extreem geweld kwam in Indonesië in de periode 1945-1949 veel vaker voor dan de Excessennota uit 1969 suggereert. De massamoord in Rawagede is daarvan slechts één voorbeeld. Er moet nieuw onderzoek worden gedaan naar de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië.
DOOR JOERI BOOM
‘EEN VOORBEELD DAT ik me herinner was dat we belandden in een kampong waar in het midden een huisje stond. Twee van onze jongens, een korporaal en een soldaat gingen daar naar binnen, en de korporaal schoot daar zijn pistoolmitrailleur leeg. Ik ging naar binnen en ik zag daar in het schemerdonker vijftien, twintig mensen, vrouwen, kinderen en mannen. Toen ik aan het donker gewend was, zag ik daar het spuiten van slagaderlijke bloedingen, het gegil, de doodsnood en de doodskreten van die mensen daar in dat huisje. En de jongens buiten schreeuwden naar ons: “Zeg kijk alsjeblieft een beetje uit, joh, want je schiet door die muur heen ons in de flikker.”’
Dat was januari 1969. Twintig minuten lang vertelde psycholoog Joop Hueting over de oorlogsmisdaden door Nederlandse militairen in Indonesië waarvan hij meer dan twintig jaar eerder als dienstplichtig soldaat getuige was geweest. Executies, martelingen, plundering en verkrachting. Het gebeurde in de periode 1945-1949, toen zo’n tweehonderdduizend Nederlandse militairen werden ingezet om ‘de rust en orde te herstellen’ in wat Den Haag ook na de Tweede Wereldoorlog nog zag als een gekoloniseerd rijksdeel. Het Indonesische onafhankelijkheidsstreven, dat op Java begon met het uitroepen van de republiek door Soekarno op 17 augustus 1945, moest met militaire middelen de kop in worden gedrukt.
Hueting deed zijn verhaal op televisie, bij Achter het nieuws, en het sloeg in als een bom. De regering van KVP-premier Piet de Jong, die PVDA-oppositieleider Joop den Uyl tegenover zich vond, ontkwam er niet aan een onderzoek in te stellen. Het was de eerste rapportage van Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië die niet in een diepe lade verdween. Het werd een inventarisatie van ‘excessen’, want van oorlogsmisdaden wenste premier De Jong, die in de Tweede Wereldoorlog commandant van een onderzeeër was geweest, niet te spreken. Het onderzoeksrapport staat inmiddels bekend als de Excessennota, uitgegeven als een Kamerstuk met bijlagen – materiaal waartoe slechts weinig burgers destijds (vóór het internet) toegang hadden. Pas in 1995 kwam de nota in openbare bibliotheken te staan.
Hoe grondig was dit onderzoek? Gaf het een accuraat beeld van wat er mis ging en hoe dat kon gebeuren? Deze vragen doemen op nu een van de zaken die in de Excessennota vermeld worden steeds weer terugkomt: de massamoord van Rawagede.
Rawagede is slechts één van de 76 ‘geweldsexcessen’ die in de nota worden opgesomd. De grofste oorlogsmisdaden kwamen op het conto van de speciale troepen, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en de inlichtingendienst. In Rawagede waren het echter dienstplichtigen die in december 1947 zonder vorm van proces Indonesische mannen executeerden. Volgens de Indonesiërs vielen in het West-Javaanse dorp 431 doden. Nederland heeft steeds volgehouden dat het er 150 waren, voor het merendeel neergeschoten nadat zij zelf het vuur hadden geopend. Slechts ‘ongeveer twintig’ mannen zouden zijn geëxecuteerd, er werden geen wapens gevonden, aldus de Excessennota.
De zaak speelt al sinds 1947, toen de Indonesiërs de Nederlanders ten overstaan van een onderzoekscommissie van de Verenigde Naties beschuldigden van massamoord. Nederland ontkende. Toch noemde het onderzoeksteam in 1948 de Nederlandse actie in de kampong ‘opzettelijk en meedogenloos’. Nederland gaf het VN-rapport pas vrij in 1995. Dat jaar werd de zaak opgerakeld toen RTL4 een documentaire uitzond waarin nabestaanden en een overlevende aan het woord kwamen. Zij hadden het over meer dan vierhonderd doden. Het Openbaar Ministerie bekeek de zaak en kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe feiten waren. Bovendien zou er geen vervolging meer kunnen worden ingesteld tegen degenen die voor de executies verantwoordelijk waren, aangezien er in 1949 een amnestieregeling was overeengekomen tussen Nederland en Indonesië (zie kader).
Dit jaar kwam Rawagede, dat nu Bolongsari heet, opnieuw in het nieuws toen negen nabestaanden en één overlevende de Nederlandse staat aansprakelijk stelden voor de moorden. Zij verlangden excuses, erkenning van hun leed en een kleine compensatie. Vorige week liet de landsadvocaat weten dat de zaak verjaard is (zie kader).
Dat Rawagede in de Excessennota staat, komt omdat de VN zich ermee bemoeiden. In de nota staan alleen zaken die voor de krijgsraad kwamen, de publiciteit haalden of anderszins stukken opleverden in een archief. Want dat is wat de nota is, de neerslag van een archiefonderzoek. Meer niet. ‘In die nota komt niets voor van wat ik verteld heb. Van geen van de oorlogsmisdaden waarbij ik aanwezig ben geweest, is ooit een zaak gemaakt’, vertelde Hueting in 1995 in een interview in Trouw. ‘Dat was de gewone gang van zaken: niets melden, want dat willen ze daarboven niet.’
De Excessennota werd vrijwel volledig samengesteld en geschreven door Cees Fasseur. De latere hoogleraar in de geschiedenis van Zuidoost-Azië te Leiden, zowel jurist als historicus, was destijds ambtenaar bij het ministerie van Justitie. Zijn onderzoek is het enige waarin de hele periode en het gehele gebied van de militaire inzet worden bestreken. Maar het is verre van volledig. En het bevat op z’n minst één grove fout.
Tientallen jaren werd de oorlogsmisdaad in Rawagede lichter voorgesteld dan die was. Uit documenten waaruit De Groene Amsterdammer eerder citeerde (10 oktober), blijkt echter dat er veel meer executies in de kampong plaatsvonden dan de ‘ongeveer twintig’ waarvan de Excessennota spreekt. Volgens de majoor die de actie leidde, werd ‘acht à negen maal een troep van ongeveer twaalf man ter plaatse geëxecuteerd’ en later werd ten noorden van het dorp ‘nog een groepje van zeven à tien personen geëxecuteerd’. Als deze majoor de waarheid sprak, vielen door de kille liquidatieactie minimaal 103 en maximaal 118 doden. Het totale aantal slachtoffers wordt in de nota, net als in het oorlogsdagboek van de dienstplichtigeneenheid die Rawagede ‘zuiverde’, zoals dat destijds heette, op 150 gesteld. De overige slachtoffers zouden gevallen kunnen zijn door Nederlands mortiervuur en de machinegeweren waarmee het dorp werd bestookt. Daarover geeft het document geen uitsluitsel.
Waarom schreef Cees Fasseur ‘ongeveer twintig’ mannen in de Excessennota? In de documenten die De Groene Amsterdammer inzag, staan geen aanwijzingen voor dat aantal. De historicus Harm Scholtens wijdde zijn doctoraalscriptie aan de massamoord en is de ontdekker van het document waaruit deze krant citeerde. Hij spitte alle relevante archieven door en vond evenmin het getal twintig. Aanvankelijk gaven de Nederlanders tegenover de onderzoekers van de Verenigde Naties toe dat slechts vier mannen waren geëxecuteerd. Het document waaruit het grote aantal executies valt af te leiden, is volgens Scholtens de smoking gun voor een oorlogsmisdaad, want in april 1947 werd de Nederlandse troepen verkondigd dat opstandelingen ‘de facto als krijgsgevangenen’ beschouwd dienden te worden.
Het is inmiddels bijna veertig jaar geleden. Cees Fasseur weet niet zeker of hij het document waarin van de executies gewag werd gemaakt, heeft gezien. De citaten over de liquidaties in Rawagede kan hij zich niet herinneren: ‘Misschien heb ik mij vergist bij het overschrijven. We moesten erg snel werken.’ Een opzettelijke lagere weergave van het aantal geliquideerden was volgens de historicus niet aan de orde. ‘Ik kon helemaal mijn eigen gang gaan en hoefde aan niemand verantwoording af te leggen. Er was in 1969 geen enkele reden om getallen te veranderen. Er werd geen druk op mij uitgeoefend om zoiets te doen’, zegt Fasseur.
De onderzoekers kregen maar vier maanden de tijd, want de premier wilde zo snel mogelijk verlost zijn van wat intussen ‘de Indische kwestie’ was gaan heten. Toen de commissie aan het werk toog, bleek dat er nog een moeilijkheid was: Cees Fasseur was de enige historicus. Niemand had enig benul van bronnenonderzoek. ‘Er zaten naast mij acht oudere ambtenaren in de commissie. Die vonden het allemaal maar onzin. Het werk kwam voor het overgrote deel op mij neer.’
Fasseur verrichtte titanenarbeid. Binnen vier maanden ordende hij het relevante archiefmateriaal dat in grote bundels in de kelders van het oude ministerie van Koloniën lag. Daaruit selecteerde hij de excessen (zelf spreekt hij liever van oorlogsmisdaden) die hij in de nota wilde vermelden: ‘Er waren geen duidelijke criteria waaraan een oorlogsmisdaad moest voldoen. Ik bepaalde zelf wat in de nota werd opgenomen. Het was een tamelijk geïmproviseerde werkwijze. De haast was zo groot dat ik in de drukproeven nog gevallen heb moeten toevoegen.’
Hoeveel bloedbaden zijn buiten het onderzoek gebleven? Fasseur weet het niet: ‘Er is nog veel meer. Ik las patrouillerapporten waarin meldingen stonden over boeren die men van afstand neerschoot, omdat ze werden aangezien voor strijders. Vaak gingen de militairen na zo’n actie niet eens kijken wat ze hadden aangericht.’
De onvolledige, in de haast geschreven Excessennota werd door het parlement voor kennisgeving aangenomen. ‘De Regering betreurt dat zich excessen hebben voorgedaan, maar zij handhaaft haar opvatting, dat de krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct gedragen heeft. De verzamelde gegevens bevestigen, dat van systematische wreedheid geen sprake is geweest’, schreef premier De Jong in zijn begeleidende brief. Een voorbehoud werd gemaakt voor de Zuid-Celebes-affaire en de inlichtingendienst. Maar er werden geen nieuwe onderzoeken geopend en het voorstel van Den Uyl om een parlementaire enquête te houden – toen nog een zeldzaamheid – werd weggestemd.
‘Het was duidelijk dat onderzocht moest worden wat in Indonesië gebeurd was’, zegt oud-premier Piet de Jong (93). ‘We kozen voor archiefonderzoek omdat dat het beste was. Ik word al een dagje ouder en ik merk het zelf, het geheugen is volstrekt onbetrouwbaar. Maar archieven, die liegen niet. We lieten het uitvoeren door betrouwbare en capabele mensen.’
De ervaring van Fasseur toont echter dat zijn medeonderzoekers allerminst capabel waren. Bovendien hadden allen een Indische achtergrond, waardoor de kans dat ze gekleurd naar de zaken keken groot was. Wilde de regering haar straatje schoonvegen? Piet de Jong: ‘We hadden niets te verbergen. Er zijn daar vreselijke dingen gebeurd, maar generaal Spoor liet ook mensen vervolgen die het fout hadden gedaan.’
Simon Spoor, de ‘legercommandant’ en opperbevelhebber van de Nederlandse troepen in Indonesië, had de uitwassen van de guerrillaoorlog echter al snel niet meer onder controle. Herhaaldelijk liet hij dagorders uitvaardigen waarin hij ‘misdragingen’ verbood. Spoors laatste communiqués van die strekking tonen zijn frustratie: ‘Wanneer ondercommandanten en manschappen niet kunnen begrijpen dat wreedheden en verkrachtingen, diefstal en plundering een militair onwaardig zijn (...), dan zal ik dit met disciplinaire middelen erin moeten stampen.’ Spoor besloot de majoor die verantwoordelijk was voor het bloedbad van Rawagede niet te laten vervolgen, en hij was degene die uitdrukkelijk adviseerde tegen vervolging van kapitein Raymond Westerling, wiens speciale troepen in Zuid-Celebes (het huidige Sulawesi) duizenden standrechtelijke executies pleegden.
Een jaar na de Excessennota publiceerden de sociologen J.A.A. van Doorn (de latere columnist) en W.J. Hendrix hun eigen studie, getiteld Het Nederlands-Indonesisch conflict: Ontsporing van geweld. Beiden hadden gediend op West-Java, als dienstplichtigen. Ze hadden ter plaatse materiaal verzameld over tachtig zaken van excessief geweld, om die in Nederland te bestuderen. Ze vergaten hun project, totdat zij Hueting bij Achter het nieuws zijn verhaal zagen vertellen. Ze meenden dat extreem geweld veel vaker voorkwam dan de Excessennota suggereerde en niet in de vorm van losse incidenten, maar als deel van een systeem van contraterreur dat de terreur van de opstandelingen – Nederlandse militairen werden vaak teruggevonden met afgehakte ledematen en de afgesneden penis in de mond – het hoofd moest bieden. Van Doorn noemde de Excessennota ‘een beschamend document’.
‘Rawagede was een doordachte massamoord’, zegt Stef Scagliola. ‘Het was geen paniekreactie. Het duurt even hoor, voordat je bijna 120 man hebt doodgeschoten.’ In 2002 publiceerde zij haar historische dissertatie Last van de oorlog, waarin zij de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en de verwerking ervan onderzoekt. Scagliola is van Italiaanse afkomst, werd in Engeland geboren en woont sinds haar tiende in Nederland. Ze is niet bang om harde conclusies te trekken. In haar boek behandelt ze de geweldsexcessen niet als een morele kwestie, maar als uitwassen van economische en psychosociale factoren. ‘Dat is veel effectiever’, zegt ze.
Wat haar stoort aan de Excessennota is dat het systeem achter de oorlogsmisdaden wordt toegedekt. ‘De politici wisten maar al te goed dat zij verantwoordelijk waren. Zij leverden de context voor het plegen van de Nederlandse oorlogsmisdaden. De politiek gaf de krijgsmacht opdrachten, maar niet de middelen om die te kunnen uitvoeren. De opvang van gevangenen was niet goed geregeld, de regels voor ondervragingen waren te ruim. En er waren domweg niet voldoende troepen om veroverde gebieden te zuiveren op een manier die de burgerbevolking ontzag. Allemaal factoren die oorlogsmisdaden in de hand werkten.’ Volgens haar is in 1969 het onderzoek naar de excessen ‘bewust afgedicht door de politiek’ tot een onschadelijk archiefonderzoek. ‘Dezelfde mensen die de macht hadden en de oorlogsmisdaden zouden moeten veroordelen, waren degenen die tot de oorlog hadden besloten.’
Het afdichten lukte, want er misten factoren die de Nederlandse oorlogsmisdaden de dramatiek en de impact gaven van My Lai. Bij dat bloedbad, dat een icoon werd voor de zinloosheid van de Vietnam-oorlog, werden 504 dorpelingen, voornamelijk vrouwen en kinderen, vermoord door een Amerikaanse eenheid. Een defensiefotograaf fotografeerde de massamoord. Ook in Rawagede werden kinderen geëxecuteerd. In de RTL-documentaire vertelden de dorpelingen dat mannen van vijftien tot zestig jaar tegen de muur werden gezet. Maar er waren destijds geen schokkende beelden en er waren geen protesten van slachtoffers. De veteranen trokken evenmin aan de bel. Zij hadden zich nog niet breed georganiseerd en de meeste hielden liever hun mond. Hueting, die overigens in 1995 toegaf wel eens een kampong in brand te hebben gestoken en twee gewonde Indonesiërs te hebben gedood, was een uitzondering.
Ook Indonesië hield zich stil. ‘De Indonesische regering heeft nooit werk gemaakt van de Nederlandse oorlogsmisdaden om te voorkomen dat de eigen misdaden bekend werden’, zegt Scagliola. De vrijheidsstrijders terroriseerden de eigen bevolking om te voorkomen dat ze met de Nederlanders zou samenwerken. Het aantal slachtoffers van de Indonesische terreur loopt waarschijnlijk in de tienduizenden.
En zo bleven zelfs de ongehoorde misdaden van Westerling en zijn ondercommandanten in Zuid-Celebes onbestraft. Volgens Nederlandse opgave werden daar 3114 mensen geëxecuteerd. Dat zijn vijf My Lai’s en twintig Rawagede’s.
De tijden zijn echter veranderd. Zonder tussenkomst van de Indonesische regering hebben dorpelingen uit Rawagede de weg naar de Nederlandse rechter gevonden. En in Den Haag is een nieuwe generatie aan de macht. Is het niet eens tijd voor nieuw, grondig onderzoek naar de Nederlandse oorlogsmisdaden en hun context, te beginnen in Rawagede? Daar lopen de cijfers zeer uiteen. De 150 doden, waarvan zo’n 120 door executie, uit Neder–landse documenten lijken realistisch. Maar waar komen de 431 doden van de Indonesiërs vandaan? Zitten daar slachtoffers bij van andere Nederlandse acties in het gebied? Zijn het boeren die werden omgebracht door Indonesische strijders? En waarom telt de begraafplaats in het dorp maar 181 slachtoffers? Zonder waarheidsvinding kan Nederland noch Indonesië deze beschamende episode fatsoenlijk afsluiten.
De behoefte aan nieuw onderzoek is des te groter nu blijkt hoe gammel de Excessennota is, en hoe gemakzuchtig de Nederlandse overheid. Drie weken geleden nog meldde het ministerie van Buitenlandse Zaken vast te houden aan de aantoonbaar onjuiste Rawagede-versie in de Excessennota, ondanks de exacte melding door De Groene Amsterdammer van de openbare vindplaats van het smoking gun-document. Waarom is de massamoord in Srebrenica, die niet door Nederlanders werd gepleegd, een jaren durend, uiterst grondig NIOD-onderzoek waard, resulterend in een rapport van vijfduizend pagina’s, terwijl aan de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië slechts vier maanden en 260 pagina’s, inclusief bijlagen, werden besteed?
Cees Fasseur: ‘Als je echt wilt weten hoe het zat met de Nederlandse oorlogsmisdaden moet het onderzoek opnieuw. Langduriger, met veel meer historici en onder veel betere begeleiding.’ Onderzoek ter plaatse acht hij echter bijzonder moeilijk. Liever nog zou hij ontwikkelingsprojecten starten voor Rawagede, Zuid-Celebes en andere dorpen die in de Excessennota worden vermeld: ‘Geef die personen in ijzersterke euro’s een “Wiedergutmachung”. De vraag hoe het geweld kon plaatsvinden, kan dan afzonderlijk worden onderzocht.’
SP-Tweede-Kamerlid Harry van Bommel: ‘Het begint met toegeven dat de misdaad groter was dan destijds aan het parlement is gemeld. Rawagede moet worden onderzocht. Ik denk dat er vrij eenvoudig forensisch onderzoek gedaan kan worden. Tegenwoordig kun je met DNA-materiaal zo’n beetje terug tot het Pleistoceen.’ De SP wil zonder meer erkenning en compensatie van het toegebrachte leed. ‘Maar de basale vraag betreft onze eigen geschiedenis. Zijn wij bereid die te kennen en te accepteren?’
Joël Voordewind, Tweede-Kamerlid voor de ChristenUnie: ‘Ik sta niet afwijzend tegenover een nieuw onderzoek, al vraag ik mij af wat voor doos van Pandora je ermee opentrekt. Het is wel erg opvallend dat jullie archiefonderzoek andere cijfers oplevert dan de regering hanteert.’
De PVDA zette in op het NIOD-onderzoek Van Indië tot Indonesië, een breed sociaal-economisch onderzoek gericht op de naoorlogse periode dat de militaire acties echter buiten beschouwing laat. Harm Evert Waalkens, Tweede-Kamerlid voor de PVDA: ‘Het was niet bedoeld als afleidingsmanoeuvre.’ Verkeert de PVDA in een spagaat, omdat bewindslieden als Willem Drees medeverantwoordelijk waren voor het sturen van militairen naar de Oost? ‘Nee’, zegt Waalkens, en hij sluit zich aan bij de woorden van minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot in 2005: ‘Nederland stond als het ware aan de verkeerde kant van de geschiedenis.’ Waalkens: ‘We zijn niet bang voor nieuw onderzoek. Dit boek gaat nooit dicht. We zijn bezig een nieuw hoofdstuk te schrijven.’
Het zou zomaar kunnen. De grootste oppositiepartij en twee regeringspartijen lijken vóór. Als ook GroenLinks, D66 en de Partij voor de Dieren meedoen, is er een Kamermeerderheid voor nieuw onderzoek naar de Nederlands-Indonesische oorlog en de wreedheden die daaruit voortvloeiden.
....................................................................................................................
‘POLITIONELE ACTIES’
(1945 – 1949)
Nog altijd noemt Nederland de dekolonisatieoorlog in Indonesië ‘de politionele acties’: een koloniale term voor het neerslaan van opstanden. ‘Nederlands-Indonesische oorlog’ is een eerlijkere term.
Soekarno riep op 17 augustus 1945 een onafhankelijke republiek uit. Nederland meende niet zonder de koloniale baten te kunnen en stuurde troepen ‘om de rust en orde te herstellen’. Uiteindelijk dienden tussen 1945 en 1949 tweehonderdduizend militairen in de Oost, merendeels dienstplichtigen. Duizenden weigerden dienst en kregen drie jaar gevangenisstraf.
Nederland verloor de oorlog, ondanks twee succesvolle militaire operaties (de eigenlijke politionele acties) in juli 1947 en december 1948, die veroordeeld werden door de internationale gemeenschap. Vóór, tijdens en na de acties woedde een felle guerrilla.
Bijna zesduizend Nederlandse militairen stierven, van wie ongeveer de helft door gevechtshandelingen. Aan Indonesische kant sneuvelden honderdduizend strijders. Schattingen over burgerdoden variëren van vijfentwintig- tot honderdduizend. De meeste slachtoffers vielen tijdens de guerrilla, waarbij over en weer wreedheden werden begaan, ook tegen de bevolking. Op het Indië-monument in Roermond, waar de Nederlandse gesneuvelden worden herdacht, staat een passende tekst. ‘Palmam qui meruit ferat’: Ere wie ere toekomt.
....................................................................................................................
AMNESTIE
Eind 1949 kwamen Indonesië en Nederland een amnestie overeen voor misdrijven die een uitvloeisel waren van het zojuist beëindigde conflict. In 1995 was daarom volgens minister van Justitie Winnie Sorgdrager vervolging in de zaak-Rawagede niet meer mogelijk.
In het internationaal strafrecht wordt amnestie echter niet zonder meer aanvaard. Willem van Genugten, hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit van Tilburg: ‘Sommige Zuid-Amerikaanse leiders gaven zichzelf met een pennenstreek amnestie of lieten dat doen door nieuwe coalities waarvan zij deel uitmaakten.’ Tegenwoordig geldt: als de amnestie wordt uitgevaardigd door belanghebbenden en de nabestaanden niet worden gehoord, dan is zij verdacht. ‘Alleen nabestaanden kunnen vergiffenis schenken, zoals bij de Zuid-Afrikaanse Verzoeningscommissie’, zegt Van Genugten. Hiervan is geen sprake in de Nederlands-Indonesische amnestie.
VERJARING
Volgens de landsadvocaat zijn de misdaden in Rawagede verjaard. ‘Een kwetsbare redenering’, zegt Willem van Genugten. Het betreft namelijk oorlogsmisdaden, ook al is er geen oorlogsverklaring uitgegaan. In april 1947 bepaalde Nederland dat opstandelingen ‘de facto krijgsgevangenen’ waren. Daardoor waren onder meer de bepalingen van de Conventie van Genève uit 1929 van toepassing, waarin krijgsgevangenen bescherming genoten. Van Genugten: ‘Bij oorlogsmisdrijven van dit niveau is de regel dat zij niet verjaren.’ © JOERI BOOM / De Groene Amsterdammer
Bron: http://www.groene.nl/2008/49/OORLOGSMISDADEN_IN_INDONESIEuml%3B
Sunday, January 18, 2009
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment