Monday, October 26, 2009

Foreign Minister Ben Bot Answers the Petition of KUKB

28 Juni 2006
Directie Azië en Oceanië
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag


Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op uw verzoek van 13 juni 2006 met kenmerk 06BuZAB49 inzake mijn reactie op de petitie ‘Misdaden Nederlandse militairen in Indonesië’.

Vertegenwoordigers van veteranengroeperingen en het Comité Nederlandse Ereschulden hebben op 20 mei 2005 een petitie aan de Nederlandse ambassadeur in Indonesië aangeboden om “de Onafhankelijkheid van Republiek van Indonesië op 17 augustus 1945 te erkennen en excuus aan te bieden aan het Indonesische volk voor de kolonisatie, slavernij, de serieuze schending van mensenrechten en de misdrijven”. De indieners van de petitie zijn op de ambassade ontvangen en hebben gesproken over de inhoud van de petitie. De petitie is vervolgens naar mij doorgeleid in de veronderstelling dat met dit gesprek het gestelde in de petitie afdoende was beantwoord. Gaarne ben ik bereid een verdere toelichting op de twee punten uit de petitie te geven.

Vorig jaar heb ik tijdens mijn bezoek aan Indonesië uitdrukking gegeven aan de Nederlandse politieke en morele aanvaarding van 17 augustus 1945. Dit is het Komite Utang Kehormatan Belanda (KUKB) in een brief van 4 april 2006 reeds kenbaar gemaakt. Die stap lag in de lijn van het feit dat Nederland de onafhankelijkheidsverklaring van 17 augustus 1945 al sinds jaar en dag ziet als een historisch vaststaand feit. Daar is in de loop der tijd op verschillende manieren vorm aan gegeven. Wat de stap van de Nederlandse regering in augustus 2005 desondanks bijzonder maakte was dat één en ander expliciet werd uitgesproken tijdens de zestigste viering van de onafhankelijkheidsdag te Jakarta.

Namens de Nederlandse regering betuigde ik aan de vooravond van de viering van de onafhankelijksheidsdag in een rede voor de Indonesische regering tevens diepe spijt over de pijnlijke en gewelddadige wijze waarop de wegen van Nederland en Indonesië in de daaropvolgende periode, als gevolg van het toenmalige Nederlandse optreden, zich hebben gescheiden.

De Nederlandse en Indonesische regering waren het erover eens deze stap te zien als historisch, waarmee een hoofdstuk in de geschiedenis werd afgesloten. Zowel de Indonesische als de Nederlandse regering hebben tevens duidelijk gemaakt dat een discussie over compensatie niet aan de orde was en aangegeven dat het van ondergeschikt belang was welke terminologie precies werd gebruikt om een streep te zetten onder dit deel van de gezamenlijke geschiedenis. De relatie tussen Nederland en Indonesië zou nu een toekomstgerichte kunnen zijn, waarbij samenwerking op velerlei terrein mogelijk is.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot

Wednesday, October 21, 2009

Ben Bot. Toespraak ter gelegenheid van de 15 augustus-herdenking bij het Indië-monument

(Pernyataan Ben Bot, MENERIMA 17.8.1945 sebagai de facto kemerdekaan Republik Indonesia)

Toespraak door dr. Bernard Bot, minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, ter gelegenheid van de 15 augustus herdenking bij het Indië-monument

Den Haag, 15 augustus 2005

Geachte aanwezigen, dames en heren,
De Stichting Herdenking 15 augustus 1945 ben ik dankbaar voor de mogelijkheid vandaag de herdenkingstoespraak te houden. Dat is voor mij, als minister van buitenlandse zaken en vertegenwoordiger van de regering, een eervolle taak. Maar ik sta hier ook, net als velen van u, als een kind van Indië. Net als bij u roept deze herdenking bij mij gevoelens en emoties op, komen op deze dag zowel positieve als negatieve herinneringen boven aan Indonesië, 5 tijdzones en 14.000 kilometer van deze plek verwijderd, maar gevoelsmatig toch zo nabij. Het zijn herinneringen die je de rest van je leven meedraagt, maar een optimistische en toekomstgerichte levenshouding niet in de weg hoeven te staan. Immers, herdenken is, naast herinneren, ook vooruitzien.

Eerst het verleden: met de capitulatie van Japan, precies 60 jaar geleden, kwam ook een einde aan de Japanse bezetting van Nederlands Indië, een bezetting die zovelen van ons leed had berokkend. Wij gedenken de familieleden en vrienden die tijdens de Japanse bezetting het leven lieten of hebben geleden. Wij gedenken ook de talloze Indonesische dwangarbeiders, de Romusha’s, die vaak naamloos stierven.

Na de capitulatie was het leed, in tegenstelling tot wat toen vurig werd gehoopt, nog niet geleden. Meteen na de capitulatie ontstond een machtsvacuüm dat slechts geleidelijk kon worden opgevuld door de Britten. Tijdens deze zogeheten Bersiap-periode verloren vele duizenden onschuldige Nederlands-Indische en Indonesische burgers, veelal vrouwen en kinderen, het leven.

In de jaren daarna volgde een pijnlijke, langdurige en gewelddadige scheiding der wegen tussen Indonesië en Nederland. Voor wat betreft grote delen van de Nederlands-Indische gemeenschap spreken wij dus over vele jaren van fysiek en psychisch leed.

Zelf kijk ik met gemengde gevoelens terug op mijn kamptijd in Tjideng. Als kind word je misschien iets minder snel geraakt door het leed en de ontbering om je heen, vat je de dingen wat makkelijker op. Maar je wordt ook sneller volwassen. Een verblijf in het weeshuis, toen mijn moeder in het ziekenhuis werd opgenomen, maakte mij, zoals dat heet, vroeg “streetwise”.

Waarschijnlijk daarom staat die periode scherp in mijn geheugen geetst. Ik herinner me nog levendig de internering, het vertrek van mijn vader naar Birma, de koempoelans ‘s-morgens en ‘s-avonds, het urenlange wachten en daarna buigen voor kampcommandant Soni. Ook weet ik dat je duizend angsten uitstond als je wegens ziekte niet bij de koempoelan aanwezig kon zijn, omdat de Japanners je zouden kunnen betrappen bij een controle. De herinnering aan de honger is iets dat, denk ik, bij mijn generatie sterk voortleeft in de zin dat je niet snel iets weggooit wat nog enigszins eetbaar is.

Een kleine anekdote. Wij werden verplicht een soort volkstuintjes aan te leggen zogenaamd om wat groente te verbouwen. Ik was aangewezen mee te werken aan een tomatenbed. Groot was mijn teleurstelling toen op een kwade ochtend bleek dat alle zo goed als rijpe tomaten waren verdwenen.

Ik verdacht mijn buurjongen van deze euvele daad en besloot tot retaliatie. Alleen, bij hem waren de tomaten nog onrijp en groen. Ik heb ze toch verorberd en heb dat moeten berouwen. Niet lang daarna voelde ik me doodziek worden en moest mijn moeder opbiechten wat ik had gedaan. “Jongen”, zei ze, “zo komt boontje altijd om zijn loontje”.

Er wordt weer veel geschreven over de Japanse capitulatie. Natuurlijk is het verschrikkelijk wat er in Hiroshima en Nagasaki is gebeurd. Maar ik weet ook dat de oorlog niet veel langer had moeten duren of wij hadden dat kamp niet overleefd. En mijn vader zou zeker niet zijn teruggekeerd uit Birma en Siam. 15 Augustus is daarom een dag die voor mij een speciale betekenis heeft.

De bevrijding, de terugkeer van mijn vader die ik uiteraard bij die eerste ontmoeting niet kende, de terugkeer in Nederland zijn evenzovele onuitwisbare herinneringen die ik graag met U hier vandaag deel. De ontvangst in Nederland kwam enigszins als een koude douche. En ik zeg dat niet vanwege het koude klimaat waarin ik terecht kwam. Het was moeilijk uit te leggen wat wij hadden ondergaan. Steevast kwam er als reactie dat bij ons in Indie in ieder geval het zonnetje had geschenen, terwijl zij in de hongerwinter kou hadden geleden. Kortom, al snel werd duidelijk dat niemand in Nederland zat te wachten op die uit Indië afkomstige groep Nederlanders. Je leerde dus al snel niet te veel te praten over wat je had meegemaakt, en juist wel met sympathie te luisteren naar de verhalen over de oorlog in Nederland, de Duitsers en de vernietigingskampen.

Misschien is dat ook wel de reden waarom wij zo goed en snel in de Nederlandse samenleving wisten te integreren. Misschien daarom hebben we snel pleisters geplakt op al die wonden en gewoon de draad van ons leven weer opgepakt. En natuurlijk was er ook aanleiding om dankbaar te zijn. We hadden het immers overleefd en in ieder geval een nieuw thuis gevonden. Persoonlijk ben ik dus dankbaar dat ik hier voor u mag staan, dat ik zoals zo velen van u die periode goed heb doorstaan en heb laten zien dat je ook gesterkt uit zo’n beproeving te voorschijn kunt komen.

(Levende geschiedenis)
Zestig jaar, dames en heren. De afstand in tijd tussen het heden en de gebeurtenissen van toen wordt steeds groter. En brengt dit niet het risico van vergetelheid met zich mee, zoals de heer Boekholt dat twee jaar geleden bij deze gelegenheid schetste? Ik hoop en vertrouw erop dat dit niet zo zal zijn. Ik denk dat ook toekomstige generaties zich zullen blijven interesseren in het gemeenschappelijke verleden van Nederland en Indonesië. Ik denk dat onze jeugd die geschiedenis graag wil adopteren, zoals de scholieren van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum het Indië-monument hebben geadopteerd en zoals vele andere scholen bijvoorbeeld militaire begraafplaatsen verzorgen. Maar om de geschiedenis met overtuiging te koesteren, moet in de ogen van onze jeugd het verleden en de kennis van dat verleden ook voor het heden en de toekomst relevant zijn.

Winston Churchill zei het eens als volgt: hoe verder men terug kan kijken hoe verder men vooruit weet te zien. Inderdaad: historische kennis is geen overbodige luxe, maar een voorwaarde voor een heldere blik op de toekomst. En dat geldt zeker voor de relatie tussen Nederland en Indonesië. Wanneer Nederlanders op welke wijze dan ook in contact zullen komen met Indonesië en Indonesiërs, dan zullen zij iets moeten weten van de geschiedenis van dat land, en dus ook van eeuwen van gedeelde Indonesisch-Nederlandse geschiedenis. Nederlanders die zonder enige kennis van de geschiedenis in Indonesië succesvol zaken denken te kunnen doen, of diplomatie te bedrijven, komen meestal van een koude kermis thuis.

Wanneer een samenleving de toekomst met optimisme en strijdbaarheid tegemoet wil treden moet zij wel bereid zijn ook over de minder fraaie kanten van de eigen geschiedenis eerlijk te zijn. Zeker in een tijd waarin wij in Nederland - op de werkvloer, in de sportkantine en op school - bruggen willen slaan tussen de diverse etnische en geloofsgemeenschappen in ons land. In de context van deze herdenking betekent dat dan dat wij durven toegeven dat ook na invoering van de zogeheten ethische politiek de belangen van de Indonesische bevolking voor de meeste Nederlanders op zijn best op de tweede plaats kwamen.

Werken aan een gemeenschappelijke toekomst. Dat moet niet alleen binnen onze samenleving het adagium zijn, maar ook in de relatie tussen Nederland en Indonesië. De uitdagingen die wij gezamenlijk ter hand moeten nemen zijn legio, zoals de strijd tegen intolerantie, extremisme en terrorisme.

Indonesië is belangrijk. Het is een drijvende kracht achter regionale samenwerking in Zuid-Oost Azië. Indonesië herbergt als seculiere staat meer moslims dan welk land ook ter wereld, maar is tevens hoeder van eeuwenoude, boeddhistische, hindoeïstische en christelijke tradities. Als zodanig heeft Indonesië recht van spreken in de dialoog der culturen. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie vorig jaar, hebben wij dan ook veel aandacht besteed aan intensivering van de betrekkingen met Indonesië.

{Boodschap aan Jakarta)
Dames en heren,
Om de relatie tussen Indonesië en Nederland verder te intensiveren is het behulpzaam om wat er nog resteert aan oud zeer weg te nemen, althans voor zover wij dat als Nederlanders in onze macht hebben. Daarom zal ik als vertegenwoordiger van ons land en als vertegenwoordiger van de generatie die de pijn van de scheiding heeft ondervonden, nog vandaag het vliegtuig nemen, die vijf tijdzones doorkruisen en 28000 kilometer afleggen. Op 17 augustus zal ik dan ons land vertegenwoordigen bij de Indonesische herdenking van de op 17 augustus 1945 uitgeroepen onafhankelijkheid. Ik zal aan het Indonesische volk uitleggen dat mijn aanwezigheid mag worden gezien als een politieke en morele aanvaarding van die datum.

Maar waar het nu in de eerste plaats om gaat is dat wij de Indonesiërs eindelijk klare wijn schenken. Al decennialang zijn Nederlandse vertegenwoordigers op 17 augustus aanwezig bij vieringen van de Indonesische onafhankelijkheid. Ik zal met steun van het Kabinet aan de mensen in Indonesië duidelijk maken dat in Nederland het besef bestaat dat de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië de facto al begon op 17 augustus 1945 en dat wij – zestig jaar na dato - dit feit in politieke en morele zin ruimhartig aanvaarden.

Aanvaarding in morele zin betekent ook dat ik mij zal aansluiten bij eerdere spijtbetuigingen over de pijnlijke en gewelddadige scheiding der wegen van Indonesië en Nederland. Bijna zesduizend Nederlandse militairen lieten in die strijd het leven, velen verloren ledematen, of werden slachtoffer van psychische trauma’s, waarvoor, opnieuw, in Nederland maar weinig aandacht bestond.

Door de grootschalige inzet van militaire middelen kwam ons land als het ware aan de verkeerde kant van de geschiedenis te staan. Dit is buitengewoon wrang voor alle betrokkenen: voor de Nederlands-Indische gemeenschap, voor de Nederlandse militairen, maar in de eerste plaats voor de Indonesische bevolking zelf.

Dames en heren,
Pas wanneer men op de top van de berg staat kan men zien wat de eenvoudigste en kortste weg naar boven zou zijn geweest. Zoiets geldt ook voor diegenen die betrokken waren bij de besluiten die in de jaren veertig werden genomen.
Pas achteraf is te zien dat de scheiding tussen Indonesië en Nederland langer heeft geduurd en met meer militair geweld gepaard is gegaan dan nodig was geweest.
Dit is de boodschap die ik mee zal nemen naar Jakarta. Daarbij hoop ik vurig op het begrip en de steun van de Indische gemeenschap, de Molukse gemeenschap in Nederland en van de veteranen van de politionele acties.

Immers, om ons gemeenschappelijke verleden levend te houden, hebben wij ook een gemeenschappelijke perspectief op de toekomst nodig. Samen werken aan een gezonde en veilige toekomst van onze samenleving, en aan goede betrekkingen met Indonesië, zal ons helpen ook de meest pijnlijke aspecten van ons verleden dragelijk te maken.
Ik dank u voor uw aandacht.

Source: http://www.nieuwsbank.nl/inp/2005/08/15/R176.htm

Speech by Minister Bot On the 60th anniversary of the Republic of Indonesia’s independence declaration

Address by Dr. Bernard Bot
Minister of Foreign Affairs of the Kingdom of the Netherlands
Jakarta, 16 August 2005

On the 60th anniversary of the Republic of Indonesia’s independence declaration
Colleagues, ... Honoured guests, Ladies and gentlemen,

1. SAYA MERASA MENDAPAT KEHORMATAN BERADA DI SINI BERSAMA BAPAK-BAPAK DAN IBU-IBU PADA MALAM INI.
(Translation: Ladies and gentlemen - it is an honour for me to be here this evening with you all.)

2. I am here today in my capacity as a Dutch minister to pay my respects to the Indonesian people, a people with whom we Dutch have had strong bonds for hundreds of years.

3. Tomorrow, your country will be celebrating the 60th anniversary of your declaration of independence, the Proklamasi. It is an historic moment on which I would like to congratulate Indonesia on behalf of the entire Dutch government. Allow me also to congratulate our trusted partner, the Indonesian Ministry of Foreign Affairs, on its 60th anniversary on 19 August.

Ladies and gentlemen,
4. This is the first time since Indonesia declared its independence that a member of the Dutch government will attend the celebrations. Through my presence the Dutch government expresses its political and moral acceptance of the Proklamasi, the date the Republic of Indonesia declared independence. Only when someone is standing on the summit of the mountain can he see what would have been the simplest and shortest way up. This applies equally to the people on the Dutch side who were involved in the decisions taken from 1945 onwards. Only in hindsight does it become clear that the separation between Indonesia and the Netherlands was marked by more violence and lasted longer than was necessary.
Ladies and gentlemen,

5. If a society wants to face the future with its eyes open, it must also have the courage to confront its own history. This applies to every country, including the Netherlands and the Republic of Indonesia. Within the context of 17 August, this means that we Dutch must admit to ourselves, and to you the Indonesians, that during the colonial period and especially its final phase harm was done to the interests and dignity of the Indonesian people – even if the intentions of individual Dutch people may not always have been bad.

6. The end of the Japanese occupation of Indonesia did not bring an end to the suffering of the Indonesian people nor to that of the Dutch community in Indonesia. The Japanese occupation and the period directly after the Proklamasi were followed by an extremely painful, violent parting of the ways between our countries and communities.

7. In retrospect, it is clear that its large-scale deployment of military forces in 1947 put the Netherlands on the wrong side of history. The fact that military action was taken and that many people on both sides lost their lives or were wounded is a harsh and bitter reality especially for you, the people of the Republic of Indonesia. A large number of your people are estimated to have died as a result of the action taken by the Netherlands. On behalf of the Dutch government, I wish to express my profound regret for all that suffering.

8. Although painful memories never go away, they must not be allowed to stand in the way of honest reconciliation. The Indonesian and Dutch veterans who fought one another at that time have been setting a good example for many years by commemorating victims of both sides together. Ali Boediardjo, the former Secretary of the Republic’s negotiating delegation, was speaking about reconciliation in 1990 when he said: “We have one basic principle in common, that is humanism, which means that one can understand his fellow-man and can forgive the evil he has done.”

9. This is also an important moment for me personally. The country where I was born, Indonesia, and the Netherlands, my motherland, are reaching out to one another and opening a new chapter in their relations. Let us apply ourselves to deepening our friendship with dedication and in harmony. And may our friendship serve the interests of the common challenges all of us will have to meet in the twenty-first century. Let us work together for peace, justice and prosperity.

10. Reconciliation will also be high on the agenda in Aceh. The Indonesian government and the GAM signed a peace agreement yesterday in Helsinki. On behalf of the Dutch government, I would like to congratulate both parties on the results achieved and hope that this will mean lasting peace for the people of Aceh. Because even more than all the aid from the international community, this peace agreement will be decisive for the prosperous development of the province. The role of the EU and ASEAN in monitoring the peace agreement is an important new step in the growing relationship between the EU and ASEAN.
Ladies and gentlemen,

11. The Republic of Indonesia is an important partner for the Netherlands. Your country is a driving force behind regional integration in Southeast Asia and dialogue with the European Union. And your country is assuming a prominent position in the dialogue of cultures. The secular Republic of Indonesia not only has more Muslims than any other country in the world, it is also a faithful guardian of centuries-old Buddhist, Hindu and Christian traditions. Dutch society too is rich in traditions, cultures and religions. So let us carry the Indonesian motto bhinekka tunggal ika - “unity in diversity”, which is also the motto of the European Union, in our hearts, as a permanent goal to strive for. Let Indonesia and the Netherlands, each from in its own unique position and drawing on our historical ties, make a positive contribution to understanding and respect between countries and peoples.

12. I look forward to tomorrow’s celebrations of 60 years of the Proklamasi.

PERSAHABATAN TIDAK MENGENAL BATAS NEGARA
(Translation: Friendship knows no borders.) Knowing that you have friends on the other side of the world inspires confidence – like-minded friends to whom you feel connected and with whom you can journey on the path to the future.
MARI KITA MENYONGSONG MASA DEPAN BERSAMA-SAMA DENGAN PENUH KEYAKINAN.
(Translation: Let us embark upon the future together in trust).
TERIMA KASIH BANYAK
(Thank you very much)

Source:
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=253673956C8D449E9C7821B918C26FA1X3X55316X58

Tuesday, October 20, 2009

DE INDONESISCHE INJECTIE

Van de ene op de andere dag veranderde Nederland op 27 december 1949 van een Koloniale mogendheid in een bescheiden Europese staat. Vrijwel onbekend is dat Indonesië aan de naoorlogse wederopbouw van Nederland een cruciale bijdrage leverde.

Door Lambert Giebels

OP 27 DECEMBER 1949 ondertekende koningin Juliana in het paleis op de Dam de soevereiniteitsoverdracht van Indonesië en hield Nederland op te bestaan als koloniale grootmacht. Voortaan was Nederland te vergelijken met een staat als Denemarken. Over de condities was de voorafgaande maanden onderhandeld op de Ronde Tafel Conferentie, de RTC, in Den Haag. Daar hadden vier partijen rond de tafel gezeten: een Nederlandse delegatie, geleid door Van Maarseveen, de toenmalige minister van Overzeese Gebiedsdelen; een delegatie van de Republiek die op 17 augustus 1945 door Soekarno was uitgeroepen, waarvan minister-president Hatta de leider was; een delegatie van federalisten uit de Indonesische deelstaten, die werd geleid door Anak Agung, minister-president van de grootste deelstaat De Grote Oost. De vierde partij was de United Nations Committee for Indonesia (Unci), die door de Verenigde Naties in het leven was geroepen om Nederland en de Republiek tot elkaar te brengen. Deze delegatie stond onder leiding van Merle Coebran, de Amerikaanse voorzitter van de Unci.

Voorafgaande aan de RTC hadden Republiek en federalisten de klokken gelijk gezet. Ze hadden een grondwet opgesteld voor ren soeverein Indonesië: de Verenigde Staten van de Republiek Indonesië, Republik Indonesia Serikat: de RIS. De inzet van beide Indonesische delegaties op de RTC was het veilig stellen van de soevereiniteit van de federale republiek. Ze waren bereid daarvoor concessies te doen. Ze aanvaardden dat Indonesië en Nederland verbonden bleven in een Unie onder de Oranjekroon. Wat de Unie precies inhield bleef onduidelijk, maar de Indonesiërs wisten in ieder geval te voorkomen dat deze iets zou afdoen aan de Soevereiniteit van hun nieuwe staat.

EEN ONDERWERP waarover op de RTC langdurig werd onderhandeld, was de schuldenkwestie. Nederland liet Indonesië een hoge prijs betalen voor zijn soevereiniteit. Kreeg Suriname dertig jaar later een bruidsschat mee van twee miljard gulden, Indonesië werd opgezadeld met de totale schuldenlast van het voormalige Nederlands-Indië. Deze schuld werd door Nederland berekend op 6,5 miljard gulden. Het betekende dat Indonesië zelfs moest opdraaien voor de kosten van de politionele acties. Dit werd Coebran te gortig. Tot woede van Drees wist de Amerikaan de Nederlandse financiële onderhandelaars ertoe te bewegen twee miljard gulden te laten vallen - zijnde de ruw geschatte kosten van de politionele acties. Er bleef een schuld over van 4,5 miljard, in guldens van toen.

Het koopmanschap van de Nederlandse delegatie leverde nog een niet te verwaarlozen voordeel op. Op de RTC werd voor Nederland de status van meest bevoorrechte handelspartner van Indonesië bedongen. Dit hield in dat de revenuen uit de circa drie miljard gulden particuliere Nederlandse beleggingen behouden bleven en dat ze tegen een aantrekkelijke koers naar Nederland getransfereerd konden worden. Deze afspraken werden neergelegd in een financieel-economische regeling: de Finec.

Had Nederland het hierbij gelaten, dan had het tot in lengte van dagen profijt kunnen trekken van zijn oude kolonie. Nederland overspeelde echter zijn hand. Het wilde geen afstand doen van West-Nieuw-Guinea. Hiervoor werden uiteenlopende argumenten aangevoerd: Nieuw-Guinea moest een kolonisatiegebied worden voor Indische Nederlanders en Nederlandse boeren; de belangen van missie en zending werden in het geding gebracht; binnenskamers werd voorts gespeculeerd over de rijke bodemschatten van Nieuw-Guinea, bauxiet, koper, goud en vooral olie; en dan waren er nog mensen die in Nieuw-Guinea een blijvend steunpunt voor onze marine in de Pacific zagen. Op de RTC was het hoofdargument dat zonder behoud van Nieuw-Guinea geen tweederde Kamermeerderheid voor ratificatie van de RTC-akkoorden te vinden was. De Indonesische delegatie zat tussen twee vuren: aan de ene kant de Ne derlandse onderhandelaars die van Nieuw-Guinea geen afstand wilden doen, aan de andere kant president Soekarno die de vrijheid van Indonesië had geproclameerd van Sabang tot Merauke. De Unci-voorzitter wist de impasse te doorbreken met het voorstel Nieuw-Guinea uit de RTC te lichten. Onder zware tijdsdruk werd op de laatste dag van de RTC besloten dat Nederland en de RIS binnen een jaar na de soevereiniteitsoverdracht over de status van Nieuw-Guinea nader overleg zouden plegen. Daarmee werd onder de RTC-akkoorden een tijdbom gelegd die een kettingreactie van ontploffingen teweeg zou brengen.

Al GAUW NA de soevereiniteitsoverdracht groeide het wantrouwen tussen de twee Unie-partners. Aan Nederlandse kant was de meest wantrouwige de minister-president Drees. Het begon er al mee dat in Jakarta de Van Heutszboulevard de naam kreeg van de Atjehse guerrilla-leider, teuku Umar, en dat de Oranjeboulevard werd omgedoopt in djalan Diponegoro. Evenmin beviel het Drees dat de Indonesische regering niet 27 december maar 17 augustus tot nationale onafhankelijkheidsdag verhief. Het ultieme bewijs van de onbetrouwbaar- held van de Unie-partner was voor Drees dat binnen acht maanden de federale staat werd opgedoekt en Soekarno op 17 augustus 1950 de eenheidsstaat uitriep. In Neder- land doorzag men niet dat de deelstaten door de Indonesiërs werden gezien als een poging van Nederland om met een verdeel en-heers-politiek over het graf te regeren. De RIS stortte niet ineen doordat Soekarno haar liet exploderen, maar doordat ze onder de Indonesiërs nauwelijks supporters had. Indonesië had van zijn kant reden Nederland te wantrouwen toen in januari 1950 kapitein Westerling met instemming van het Knil het Nederlandse gezag op West-Java leek te willen herstellen en later dat jaar met steun van het Knil op Ambon de RMS werd uitgeroepen.

Wat Indonesië en Nederland definitief uiteendreef was de kwestie Nieuw-Guinea. Het torpederen van de RIS had Nederlandse politici ervan overtuigd dat Nieuw-Guinea niet aan het Indonesië van Soekarno mocht worden uitgeleverd. De besprekingen over de status van het gebied die in de loop van 1950 plaatsvonden, liepen dan ook op niets uit. Er werd thans met een geheel nieuw argument geschermd waarom Nieuw-Guinea bij Nederland moest blijven: Nederland had de plicht de Papoca's uit het stenen tijdperk te tillen. De socialist Drees vond in 1952 voor dit ethische standpunt een krachtige medestander in de katholiek Luns. Drees noch Luns vertrouwde de nobele taak toe aan Indonesië, dat de handen vol had aan zijn eigen ontwikkeling. Beiden zagen het hardnekkig vasthouden van Indonesië aan de overdracht van Nieuw-Guinea als louter een hobby van Soekarno. Hem zagen ze ook als de kwade genius achter de almaar kritischer wordende houding van Indonesië jegens Nederland. Inderdaad vormde 'Irian Barat' (West-Nieuw-Guinea) het hoofdthema van de redevoeringen die de president bij iedere denkbare gelegenheid hield en inderdaad wekte hij daarmee bij de massa een anti-Nederlandse stemming.

Het Nederlandse kabinet zag evenwel over het hoofd dat in de parlementaire democratie die Indonesië toen nog kende, de Indonesische president constitutioneel niet meer politieke macht had dan bijvoorbeeld de president van de Duitse bondsrepubliek. Daardoor zagen zij ook over het hoofd dat alle Indonesische politieke leiders de opvatting huldigden dat Nieuw-Guinea bij Indonesië hoorde en dat elk Indonesisch kabinet overdracht van Irian Barat aan Indonesië als eerste punt op zijn regeringsprogramma had.

INDONESIË BLEEF proberen Nederland ertoe te bewegen de afspraak op de RTC ten aanzien van Nieuw-Guinea na te komen. Doch de Nederlandse regering had na 1950 de kwestie Nieuw-Guinea 'in de ijskast' gestopt, en bij de grondwetsherziening van 1956 werd Nieuw-Guinea tot

Kreeg Suriname een bruidsschat mee van twee miljard gulden, Indonesië werd opgezadeld met de totale schuldenlast van het voormalige Nederlands-Indië, inclusief de kosten van de politionele actie


5 januari 2000 DE GROENE AMSTERDAMMER


=====================================================


Nederlands grondgebied verklaard. Eind 1955, begin 1956 vond in Genève nog één keer overleg tussen Nederland en Indonesië plaats over alle problemen die de onderlinge verhoudingen vertroebelden: de Unie, die niet tot leven was gekomen, de Finec, die volgens Indonesië eenzijdig ten voordele van Nederland werkte, en de steeds uitzichtlozer wordende kwestie- Nieuw-Guinea. Het initiatief voor dit overleg, dat zo dramatisch zou eindigen, ging uit n van het ons land welgezinde kabinet-Harahap. Minister van Buitenlandse Zaken Anak Agung was de leider van de Indonesische onderhandelingsdelegatie. De Nederlandse delegatie werd geleid door Luns, die nauw contact hield met 'vader Drees' in Den Haag. De delegatie-Luns was bereid de Unie een zachte dood te laten sterven en de Finee aan te passen. Als voorwaarde werd gesteld dat Indonesië bij eventuele economische conflicten tussen beide landen internationale arbitrage aanvaardde. De Indonesiërs, die internationale arbitrage als een inbreuk op de soevereiniteit van hun land beschouwden, waren niet bereid de voorwaarde te aanvaarden en de Nederlandse delegatie was niet bereid haar in te slikken. Over Nieuw-Guinea wilde Luns niet praten. Toen Anak Agung hem niettemin een gespreksnotitie over de kwestie voorlegde, pakte Luns het papier tussen duim en wijsvinger en deponeerde het in een prullenmand. De Balinese radja voelde zich diep gekrenkt. De Geneefse conferentie werd een complete mislukking.

Getergd keerde de Indonesische delegatie huiswaarts. Op haar aanbeveling zegde het kabinet-Harahap op 13 februari 1956 eenzijdig de Indonesisch-Nederlandse Unie op. Dit was het begin van een kettingreactie. De opzegging van de Unie werd meteen gevolgd door opzegging van de Finec m en op 4 augustus staakte de Indonesische regering de betaling van de schulden aan Nederland. Een goed jaar later zouden ook de Nederlandse bedrijven ten offer vallen aan de kwestie-Nieuw-Guinea. Ze hadden het er overigens zelf naar gemaakt. De Indonesische regering wilde buitenlandse bedrijven indonesianiseren en zo de oude koloniale economie in een nationale transformeren. Dit beleid werd door de Nederlandse directies gefrustreerd, top- en kaderfuncties bleven voor Indonesiërs ontoegankelijk en van indonesianisatie van la het bedrijfskapitaal was helemaal geen sprake. De kleine Nederlandse bovenlaag in Indonesië handhaafde zijn oude koloniale levensstijl en hield zijn bolwerken, zoals de sociëteit De Harmonie en de jachthaven in Priok, voor Indonesiërs gesloten.
Omdat het bilateraal overleg over Nieuw-Guinea uitzichtloos leek had het kabinet-Ali Sastroamidjojo al in 1953 de weg van internationale interventie gezocht. Drie jaar lang had Indonesië in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie ingediend waarin om bemiddeling van de VN in de kwestie-Nieuw-Guinea werd gevraagd. De resolutie kreeg geen enkele keer de vereiste tweederde meerderheid. De oorzaak hiervan was dat het bewind Eisenhower-Dulles ter wille van Navo-bondgenoot Nederland geen steun wilde geven aan de Indonesische resoluties, waardoor landen die van Uncle Sam afhankelijk waren het niet waagden er voor testemmen. Op 27 november 1957 haalde de Indonesische resolutie voor de vierde keer geen tweederde meerderheid.

In Indonesië reageerde men furieus. Enkele dagen na de verwerping van de resolutie werden op instigatie van de communistische vakbeweging in heel Indonesië Nederlandse bedrijven door Indonesische werknemers bezet. De bedrijven werden door het kabinet-Djuanda onder controle gesteld, vervolgens in beheer overgedragen aan het leger en ten slotte, zonder schadevergoeding, genationaliseerd.

IN DE COLLECTIEVE herinnering van ons, Nederlanders, is bewaard gebleven dat het Indonesië van Soekarno weigerde zijn schulden te betalen. In deze herinnering is iets verdrongen. Toen Indonesië in 1956 zijn schulden aan Nederland opzegde was het restant van de schuld nog 650 miljoen gulden. Dit betekent dat Indonesië tussen 1950 en 1956 bijna vier miljard gulden heeft afgelost. Het belang van dit bedrag kan worden afgemeten aan de Mrsha1lhulp. Nederland heeft over de periode 1948-1953 1127 miljard dollar Marshallhulp gekregen - als lening wel te verstaan. Bij de toenmalige koers van de dollar van gulden is deze hulp niet veel meer geweest dan wat Indonesië tussen 1950 en 1956 heeft betaald. Menigeen meent dat Nederland zijn naoorlogse wederopbouw louter aan de Marshallhulp te danken heeft, de Indonesische bijdrage pleegt men over het hoofd te zien.

Deel van het collectieve nationale geheugen is ook dat het Indonesië van Soekarno Nederlandse aandeelhouders van cultuur maatschappijen van hun rechtmatig bezit heeft beroofd. Weinig bekend is dat kapitaalopbrengsten, pensioenen, spaargelden die vanuit Indonesië naar Nederland werden overgemaakt, plus alle inkomsten die het Nederlandse bedrijfsleven in Indonesië genereerde, in die schrale jaren vijftig een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan ons nationale inkomen. In de beginjaren vijftig was deze bijdrage jaarlijks rond acht procent; in het laatste jaar voordat de Nieuw-Guinea-kwestie aan alles een einde maakte bedroeg de gekapitaliseerde waarde van de Nederlandse inkomsten nog bijna een miljard gulden. Het lijkt dat de Indonesische injectie in onze economie tussen 1950 en 1957 niet zonder effect is geweest op de snelle naoorlogse industrialisatie van ons land, die le miracle hollandais werd genoemd.

Kortom, Indië verloren betekende niet rampspoed geboren, doordat Nederland in die cruciale naoorlogse fase waarin de grondslag werd gelegd voor onze huidige welvaart, nog aardig heeft kunnen profiteren van zijn voormalige koloniale bezit.

Indonesië heeft tussen 1950 en 1956 bijna vier miljard gulden afgelost. Dit is ongeveer het bedrag dat Nederland aan Marshallhulp kreeg

5 januari 2000 DE GROENE AMSTERDAMMER

MOTIE VAN HET LID VAN BOMMEL C.S.

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Mensenrechtenstrategie voor het buitenlands beleid
Ter vervanging van die gedrukt onder nr. 28
Voorgesteld

De Kamer,
gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in de politionele acties door sommige Nederlandse militairen
ernstige schendingen van de mensenrechten onder de bevolking van
Indonesië zijn gepleegd, zoals in december 1947 in het dorp Rawagede op
Java;

overwegende, dat de Nederlandse regering in augustus 2005 spijt heeft
betuigd over de «pijnlijke en gewelddadige scheiding der wegen van
Indonesië en Nederland» en betreurt dat het aan «de verkeerde kant van
de geschiedenis» terecht is gekomen;

constaterende, dat de Commissie van Goede Diensten van de Verenigde
Naties in 1948 heeft geoordeeld dat de massamoord in Rawagede “opzettelijk en meedogenloos” was;

tevens constaterende, dat op basis van recent vrijgekomen documenten niet alleen blijkt dat Nederlandse militaire en politieke autoriteiten in 1948 op hoogte waren van het oorlogsmisdrijf in Rawagede, maar toen ook besloten de verantwoordelijke commandant van vervolging vrij te stellen;

van mening, dat deze handelwijze uit het oogpunt van respectering van het internationaal recht zoals dat toen gold en het huidige Nederlandse mensenrechtenbeleid te betreuren valt;

verzoekt de regering excuses aan te bieden voor het niet vervolgen van de verantwoordelijke militaire commandant van de massamoord in Rawagede

en gaat over tot de orde van de dag.

Van Bommel
Van Dam
Peters

* i.v.m. wijziging in de ondertekening